9 Hoofdstuk 1 Jij bent gedoopt! Formulier om de Heilige Doop te bedienen aan de (kleine) kinderen (der gelovigen) Wat heb je eraan? Jij bent gedoopt. Waarschijnlijk als klein kind toen je nog nergens van afwist. Maar misschien zegt het je wel helemaal niets dat je gedoopt bent. Wat heb je er eigenlijk aan? Ben jij gelukkiger dan andere jongeren die niet gedoopt zijn? Ben jij meer bevoorrecht? Je voelt er niets van dat je gedoopt bent. En wat kun je er eigenlijk mee? Voor je gevoel is de Doop niet meer dan een traditie. Het zou eigenlijk logischer zijn als je na je bekering werd gedoopt. Dan is het tenminste een keuze van jezelf. Een keuze waarover je hebt nagedacht. Nu hebben je ouders iets gedaan waar jezelf helemaal geen inspraak in hebt gehad. Misschien vind je dat wel vervelend. Je voelt je ergens mee opgezadeld. Zo kunnen er heel wat vragen door je hoofd gaan. Je weet het ei- genlijk zelf niet zo goed. Tegenstanders van de kinderdoop kun je geen goed antwoord geven. De Doop roept voor jou meer vragen op dan dat hij antwoorden geeft. In dit boek word je uitgenodigd om de rijkdom van je Doop te be- zien. Jij bent inderdaad een bevoorrechte jongere. De Heere heeft
10 een verbond met jou gemaakt. Dat verbond is van Zijn kant on- verbrekelijk. Hij heeft jou een heerlijke belofte gedaan. Je zou dat een vorm van ‘uitverkiezing’ kunnen noemen. Waarom ben jij wel gedoopt en anderen niet? Misschien zit je wel op een openbare school. Uiterlijk is er geen verschil. Innerlijk evenmin. Alleen jij draagt een geheim mee. Jij hebt een belofte van de Heere gekregen. Waarom jij wel en die ander niet? Was jij beter? Nee! En toch zegt de Heere tegen jou: ‘Ik ben de Heere uw God’ (Exodus 20:2). De Doop zet een dikke streep onder die belofte. Het is echt zo! Brutaal Ongetwijfeld ken je de gelijkenis van de verloren zoon. Je kunt die lezen in Lukas 15:11-32. Daar vertelt de Heere Jezus over een vader die twee kinderen heeft. Zijn oudste zoon past netjes op. Eigenlijk hoeft die jongen nooit berispt te worden. Hij doet wat zijn vader van hem vraagt. Het is een makkelijke jongen. Zijn vader heeft veel vreugde van hem. Het gedrag van deze jongen is niet verkeerd. Kin- deren kunnen hun ouders veel verdriet aandoen. De Bijbel noemt die jongeren zot (Spreuken 17:25). Waarom zou je zo willen zijn? Wat schiet je ermee op als je tegen de goede raad van je ouders ingaat? Heel anders is het met de jongste zoon. Die is niet van plan om hetzelfde leven als zijn broer te leven. Dat is hem te saai. Hij wil méér dan alleen maar werken. Hij wil ook wel meer zien van de wereld dan alleen het erf van zijn vader. Er groeit iets in het hart van die jongen. Er groeit … verzet. Aan kerkverlating gaat meestal een proces vooraf. Dat proces kan korter of langer duren. Deze jon- gen is alle regels en wetten beu. Je bent tenslotte maar een keer jong. Deze gedachten leven al langer in zijn hart. En op een dag durft hij zijn vader op een brutale manier aan te spreken. Hij zegt:
11 ‘Vader, geef mij het deel van het goed dat mij toekomt.’ Hij eist ge- woon zijn erfdeel op. Hij vraagt er niet om. Dát zou al onbehoorlijk geweest zijn. Maar hij durft nog verder te gaan door grofweg zijn vader te bevelen. Hij vindt dat het hem toekomt. Hij vindt dat hij er recht op heeft. Het is duidelijk dat hij zich niet door de Bijbel laat leiden. Want daarin staat: ‘Als een erfenis in het eerst verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden’ (Spreuken 20:21). Dat heeft deze jongen later wel gemerkt. Hij slaat als het ware met de vuist op tafel. En hij laat er geen gras over groeien. Hij wil zijn deel van het hele vermogen van zijn vader. Heel de waarde van de zaak van zijn vader moet omgerekend worden. Hij wil alles in con- tanten ontvangen. Tot op de laatste cent. Opmerkelijk Je zou verwachten dat die vader boos werd. Het zou eerlijk zijn geweest als hij zijn zoon een flinke straf had gegeven. Hij had een strenge terechtwijzing verdiend. ‘Wil jij eens vlug aan je werk gaan!’ Maar dat gebeurt niet. De vader doet wat zijn jongen eist. Is dat niet opmerkelijk? Het wijst ons op Gods goedheid. Calvijn zegt bij deze tekst zo mooi: ‘Opdat zelfs de uiterste gruwelen ons niet af - schrikken van de hoop op vergeving.’ Hoor je dat? Je kunt niet zo veel op je kerfstok hebben, of er is vergeving. Er is nog iets opmerkelijks! De vader geeft zijn zoon niet alleen een zak met geld mee voor zijn levensonderhoud. Hij geeft hem veel meer mee. Petrus schrijft in 1 Petrus 4:3: ‘Want het is ons genoeg dat wij de voorgaande tijd van het leven de wil van de heidenen volbracht hebben.’ Hij bedoelt daarmee een leven in ontucht, dronkenschap, verkeerde begeerten, overdaad en afgoderij. Maar de levensstijl waar Petrus over schrijft, is niet de levensstijl van de vader van deze zoon. Nee, hij heeft zijn jongens gewezen op de
12 ernst van het leven. Hij heeft hen gewezen op het eeuwige leven. Hij heeft hen gewezen op de Messias. Ongetwijfeld heeft hij hen gewezen op het grote voorrecht dat zijn kinderen hebben. Zij zijn besneden. Maar dat is het nu juist waaraan die jongste zoon zich stoort. Altijd die vrome praat van zijn vader. Altijd dat zwaarmoe- dige gedoe over sterven en God ontmoeten. Zoals Ezau zijn eerst- geboorterecht verachtte, zo veracht deze jongste zoon de belofte die zijn vader hem voorhoudt. En dan is er nog iets opmerkelijks. De vader geeft niet alleen iets aan de jongste zoon, maar ook aan de oudste. Kijk maar, er staat: ‘En hij deelde hun het goed.’ Alle twee krijgen zij hun deel van de erfenis. De jongste zoon is het voorbeeld van een doorbrenger. De oudste zoon het voorbeeld van een rijke jongeling. De Heere Jezus was net zo goed bewogen met farizeeërs als met tollenaren. Het aanbod van genade komt tot elke hoorder in de kerk. Niemand is te verontschuldigen. Mensen die geen Bijbel hebben niet (Romei- nen 1:20), maar zéker niet die jongeren die gedoopt zijn. Duizen- den lopen ongewaarschuwd naar de hel, terwijl jij mag leven onder het aanbod van genade. Een rijke erfenis De vader deelde hun het goed, zo lezen we in de gelijkenis. Wat houdt nu precies dat goed in? In Handelingen 2:39 zegt Petrus te- gen een verschrikte schare mensen: ‘Want u komt de belofte toe, en uw kinderen, en allen die daar verre zijn, zovelen als er de Heere onze God toe roepen zal.’ Dat betekent: ‘u en uw kinderen hebben de belofte’. Die belofte is de grond van jouw bekering. De Heere wil jou niet bekeren om jouw ernstig bidden en zoeken, maar de Heere wil jou bekeren omdat Hij het beloofd heeft. Jij bent op het erf van het verbond geboren. Jij leeft op het gebied van het verbond. Dat
13 is het gebied waar de Heere Zijn welbehagen bekendmaakt. Van nature leven wij zonder God. Jij kent Hem niet. Nu heeft Hij jou ge- boren laten worden op een plek waar Hij Zichzelf heeft bekendge- maakt. Je bent door je ouders meegenomen en onder het gehoor van het gepredikte Woord gebracht. In Romeinen 10 leert Paulus ons dat het (gepredikte) Woord nodig is om te kunnen geloven. Ook Zondag 25 van onze Heidelbergse Catechismus wijst daarop: de Heilige Geest werkt het geloof in onze harten door de verkondi- ging van het heilig Evangelie. Jij bent onder dat Woord op de plaats waar je geroepen wordt: Adam, waar ben je! Je hoort daar hoe ver - dorven je bent en je hoort daar dat er genade en vergeving is voor de grootste der zondaren. Hoe zou je ooit in de Heere Jezus kun- nen geloven als je niet eerst van Hem gehoord hebt? De Zaligmaker wordt altijd vanuit de Bijbel aan verloren zondaren geopenbaard. Jij bent geheiligd, afgezonderd van de wereld. Er is een verbond der genade. Er is een gekruisigde Christus. De prediking van deze zaken mag hoop geven. Laten wij nooit deze uitwendige verbondswelda- den verachten. De Heere zoekt geen goede en nette mensen. Maar Hij zoekt het verlorene. Alles getuigt hier van Gods goedheid en genade. Als Hij jou die boodschap niet had laten horen, had Hij geen onrecht gedaan. En de Doop is er een teken van dat de Heere daar allemaal voor gezorgd heeft. De Doop is een teken van de waarheid van Gods belofte aan jou gedaan. De Doop zegt jou als het ware dat de Heere er geen spijt van heeft jou op het erf van het verbond gebracht te hebben. Ben je dan bevoorrecht of niet? Heeft de Heere dan positieve be- moeienissen met je of niet? Luister eens naar de stem van wijlen ds. J. van Haaren. Hij schrijft: ‘Besef dan toch, kan God iets negatiefs geven? Nee, God geeft altijd iets positiefs! God stelt in de sacra- menten achter het positieve Evangelie een uitroepteken! Als er ge-
14 predikt wordt dat de grootste der zondaren nog zalig kan worden, kun je nog denken: Ja, maar dat is alleen voor mijn buurman. Dan zou je daar nog achter kunnen wegschuilen en zeggen: Daar word ik niet mee bedoeld. Doch bij de Doop word je er als het ware uit- gehaald, en bij je naam genoemd: Jan, jij wordt ondergedompeld in de Naam van een drie-ënig God. Als jij verloren gaat, is het je eigen schuld. Want Ik zweer je, er is zelfs voor jou genade: Je kunt een kind van Mij worden; je kunt genade krijgen. Als je zó op de betekenis van je Doop let, is dit een oorzaak om je te verwonde- ren. Je bent gedoopt, opdat je zou gaan vragen: Heere, geef mij die genade!’ Veracht daarom toch de rijkdom van Zijn goedertierenheid niet (Romeinen 2:4). Dat kun je doen zoals de jongste zoon, die de we- reld inging. Maar ook zoals de oudste zoon die rijk was in zichzelf en daarom de bekering niet nodig meende te hebben. Voor het aannemen van al de genoemde weldaden heb je wedergeboorte nodig.