19 Erasmus als Bijbels Humanist Hans Trapman Het moderne humanisme Bij de term humanisme denken velen nog steeds in de eerste plaats aan de levensbeschouwing die de mens als uitgangspunt neemt en geen steun zoekt in een bijzondere goddelijke openbaring. De website van het Humanistisch Verbond formuleert dit als volgt: Het humanisme is een uniek experiment om goed en mooi te leven. Zowel maatschappelijk als persoonlijk streven humanisten naar menselijke ontplooiing en ontwikkeling. Kernwoorden hierbij zijn vrijheid, kracht, verantwoordelijkheid en waardigheid. Het is onze inzet om de wereld en het leven te begrijpen met uitsluitend menselijke vermogens. We zijn ervan overtuigd dat de mens tijdens de evolutie is ontstaan uit natuurlijke pro- cessen. Dit betekent dat mensen verbonden zijn met de natuurlijke wereld en dat ons leven net als ieder leven eindig is: we moeten het met deze wereld en met dit leven doen. Dit besef van eindigheid is soms moeilijk te dragen. Humanisten vatten eindigheid vooral op als een uitdaging en aansporing om een zo goed mogelijk leven te leiden. Mensen hebben in principe het vermogen om hun bestaan in vrijheid vorm te geven en zo tot bloei te komen. De humanistische levensbeschouwing wil dit vermogen stimuleren en biedt hiertoe inspiratie.
20 Dit impliceert dat de maatstaf van de ethiek niet ontleend wordt aan de Tien Geboden of het Evangelie, en evenmin aan de voorschriften van enige andere godsdienst, maar aan de mens zelf. Nogmaals de website: Humanisten geloven in de kracht van mensen en beroe- pen zich niet op een goddelijke openbaring of goddelijk ingrijpen. Wij denken dat alle levensbeschouwingen en religies een menselijke oorsprong hebben en daarmee open staan voor duiding en kritiek. Humanisten steu- nen uitsluitend op menselijke bronnen van kennis, zin en moraal. Dit betekent dat wij omtrent vragen naar zin, waarheid en moraal een beroep doen op menselijke tra- dities en op de kwaliteiten en betrokkenheid van onze tijdgenoten. Humanisten staan doorgaans kritisch tegenover de bestaan - de godsdiensten en ideologieën. Dit kan betekenen dat men deze scherp bestrijdt, maar doorgaans blijft het bij milde kritiek, of men toont nauwelijks interesse. Enigszins verwar - rend is dat sommige humanisten zich religieus noemen. Maar ook in dit geval is het niet zo dat religieuze humanisten zich baseren op een bovennatuurlijke openbaring (zoals bijvoorbeeld in jodendom, islam en christendom); het gaat hun eerder om een besef opgenomen te zijn in een groot, soms kosmisch genoemd verband. Voor zover het humanisme zich georganiseerd heeft, heeft het onder meer vorm gekregen in het Humanistisch Ver - bond, de Universiteit voor Humanistiek te Utrecht en de in - stelling van humanistische raadslieden en geestelijke verzor - gers in de krijgsmacht, in gevangenissen en in ziekenhuizen.
21 Het humanisme van de renaissance Het moderne humanisme dient echter te worden onder - scheiden van het humanisme van de renaissance. Daar - onder verstaat men niet zozeer een levensbeschouwing, als wel een streven naar literaire en culturele vernieuwing, gebaseerd op studie van de klassieke Griekse en Latijnse auteurs. Humanisten waren geleerden, beoefenaars van de humaniora; zij wilden de teksten zelf bestuderen, onaf hanke - lijk van wat middeleeuwse commentatoren daarover hadden beweerd. En het bleef niet bij studie alleen. Geïnspireerd door de antieke retorica presenteerden zij zichzelf als au - teurs van zorgvuldig gepolijste verhandelingen, gedichten, brieven en, niet te vergeten, polemieken. Zij zochten, vaak met succes, in kloosterbibliotheken naar werken die in de middeleeuwen geheel onder het stof geraakt waren. Die periode gold als duister en barbaars; men wilde die donkere tussentijd vergeten en teruggaan naar de oudheid, ad fontes (naar de bronnen). Het zuivere Latijn was naar hun mening gedegenereerd en diende weer te klinken als de taal van Ci- cero en andere klassieke auteurs. Men kent Franceso Petrar - ca (1304-1374) ongetwijfeld als de dichter van de beroemde Italiaanse sonnetten aan Laura, maar hij geldt tevens als de vader van het humanisme. Zijn gerichtheid op de oudheid ging zo ver, dat hij in de uitgave van zijn correspondentie zelfs (uiteraard Latijnse) brieven opnam gericht aan Cicero, Seneca en Livius, als waren het tijdgenoten. Zo schrijft hij aan Cicero dat hij weliswaar kritiek heeft op zijn karakter en levenshouding, maar zijn intellect en taalgebruik in hoge mate bewondert. Voor zover klassieke auteurs in de middeleeuwen niet in ver - getelheid waren geraakt, waren hun teksten vaak bedorven door de kopiisten. Humanisten zagen het als een van hun voornaamste taken om verantwoorde tekstedities te verzor -
22 gen om zo de bronnen in hun zuiverste vorm aan de lezer ter beschikking te stellen. Een corrupte tekst kon hersteld worden door het raadplegen van betrouwbare handschrif- ten, maar als deze niet te vinden waren, kwam het neer op raden wat er oorspronkelijk gestaan moet hebben. Met deze ‘conjecturen’ konden geleerden veel eer inleggen en als zij de kans kregen hun collega’s overtroeven. Niet alleen bestaande teksten werden gezuiverd, er werd ook jacht ge- maakt op klassieke werken waarvan men in veel gevallen het bestaan wel kende, maar die spoorloos verdwenen leken. Vooral in kloosterbibliotheken bleek echter nog veel te vin- den te zijn. Ook Erasmus deed daar een belangrijke vondst, zoals zal blijken. Bijbels humanisme De humanisten uit de tijd van de renaissance waren chris- tenen, uiteraard in verschillende graden van betrokken - heid. Ook het christelijk geloof diende naar hun mening verkondigd en uitgelegd worden in een vorm die de ont - wikkelden, door het slechte Latijn en de barbaarse termen die middeleeuwse theologen geïntroduceerd hadden, niet zou afstoten. Een van Erasmus’ vroegste werken is getiteld Antibarbari (Tegen de barbaren). Hierin betoogt hij dat de bestudering en navolging van de Ouden, anders dan de traditionele theologen (de ‘barbaren’) vreesden, geen gevaar betekende voor kerk, theologie en geloof; eerder was het tegendeel het geval. De wens om ad fontes te gaan betrof dus niet alleen de ‘heidense’ auteurs, maar ook de Bijbel en de kerkvaders, theologen als Cyprianus, Hieronymus en Augustinus, en bij de Grieken grote figuren als Origenes, Chrysostomus en Theophylactus. Vele humanisten, vooral Italianen, beperk - ten het gebied van hun interesse tot de klassieke oudheid,
23 maar anderen richtten zich daarnaast op de bestudering van de Bijbel; dan kan terecht gesproken worden van ‘Bijbels hu - manisme’. De tekst van de Bijbel in zijn oorspronkelijke taal (Hebreeuws en Grieks) is primair; de traditionele Latijnse vertaling die in de kerk en aan de universiteit gebruikt werd (de Vulgaat), kwam op de tweede plaats en de middeleeuw - se exegeten en dogmatici telden eigenlijk niet meer mee. Wel hadden Erasmus en andere humanisten veel respect voor de theologen uit de vroege kerk, de kerkvaders, omdat zij nog dicht bij de apostolische bron stonden. Zij hadden immers de in wezen eenvoudige Bijbelse boodschap nog niet bedolven onder nodeloos gecompliceerde dogmati - sche redeneringen. Erasmus beschouwde deze als nuttelo- ze haarkloverijen, een labyrint waaruit men niet meer kon ontsnappen. Hij had een af keer van een barbaars jargon dat de apostelen en evangelisten met de grootste verbazing zouden hebben aangehoord. In de Lof der Zotheid en elders drijft hij daar de spot mee. Gezien de plaats die de kerkva - ders bij Erasmus en zijn geestverwanten innemen, is wel opgemerkt dat de term ‘Bijbels humanisme’ te beperkt is en dat men beter zou kunnen spreken van ‘christelijk humanis - me.’ Daar is veel voor te zeggen, maar omdat beide termen in de praktijk naast en door elkaar gebruikt worden, geef ik de voorkeur aan de eerste, al was het maar om een eresaluut te brengen aan de kerkhistoricus Johannes Lindeboom. Hij verrichtte pionierswerk met de publicatie van Het bijbelsch humanisme in Nederland (Leiden 1913). Lindeboom was goed voorbereid: in 1909 was hij in Leiden gepromoveerd op Erasmus. Onderzoek naar zijne theologie en zijn godsdien - stig gemoedsbestaan . Ik neem aan dat het Lindeboom was die de term ‘Bijbels humanisme’ heeft gemunt; hij besefte althans dat de combinatie voor zijn lezers ‘iets ongewoons’ zou zijn (p. 1). Het is niet onmogelijk dat hij geïnspireerd
24 was door een passage uit het werk van B. Glasius, Verhan- deling over Erasmus als Nederlandsch kerkhervormer (Den Haag 1850), waar deze auteur wijst op Erasmus’ verdiensten voor de Bijbelstudie. Erasmus was ‘overal Humanist in den echten zin des woords, maar ook overal aan één rigting, de bijbelsche, getrouw’ (p. 65). Erasmus’ uitgave van het Nieuwe Testament In 1516, nu vijf eeuwen geleden, publiceerde Erasmus bij de Bazelse drukker Johannes Froben zijn Novum Instrumen - tum. Het in dit verband ongebruikelijke en enigszins ge - maniëreerde ‘instrumentum’ betekent document; in latere uitgaven (1519, 1522, 1527 en 1535) keerde Erasmus terug naar het vertrouwde ‘testamentum’. Met deze uitgave toon - de hij zich ‘Bijbels humanist’ in de volste zin des woords. Zelf beschouwde hij het als zijn belangrijkste werk. Hij had zich al eerder op dit terrein begeven. Omstreeks maart 1505 schreef hij aan Christopher Fisher: ‘De vorige zomer, toen ik in een zeer oude bibliotheek op jacht was – in geen bergen of dalen is het aangenamer jagen – raakte plotseling een ongewone prooi in mijn netten: de Aantekeningen op het Nieuwe Testament van Lorenzo Valla.’ 1 Deze Italiaanse hu - manist (1407-1457) had op basis van Griekse handschriften een groot aantal verbeteringen in de tekst van de Vulgaat voorgesteld. Erasmus was enthousiast over deze vondst en besloot Valla’s aantekeningen dat jaar nog te publice - ren. Diens werk bleek hem later bij zijn eigen editie van het Nieuwe Testament goed van pas te komen. Het Novum Testamentum bestaat uit drie onderdelen: de Griekse grondtekst, Erasmus’ Latijnse vertaling en Aante - keningen ( Annotationes ). De Griekse tekst verscheen voor 1. De correspondentie van Desiderius Erasmus, deel 2, Rotterdam 2004, brief 182.
25 het eerst in de geschiedenis in druk, dat was als zodanig al een grote gebeurtenis. Erasmus had zijn editie gemaakt op basis van een aantal Griekse handschriften. Dat deze tegenwoordig niet hoog worden aangeslagen, doet niet ter zake; Erasmus moest werken met het materiaal dat hem ter beschikking stond. Op iedere bladzijde van zijn editie was naast de Griekse tekst zijn eigen Latijnse vertaling afgedrukt. Hij bedoelde daarmee de aloude Vulgaat, die al duizend jaar in de kerk en aan de universiteit gebruikt werd, te zuiveren, door fouten te corrigeren, onduidelijkheden op te helderen en het Latijn meer aan de humanistische (dus klassieke) smaak aan te passen. Erg radicaal ging hij overigens niet te werk; zijn vertaling was niet volledig nieuw, maar sloot zich in veel opzichten nog aan bij de vertrouwde Vulgaat. Af beelding 2. Erasmus’ Annotationes bij het Nieuwe Testament, Basel 1535.