5 P f ie-ieuw, pf ie-ieuw … pokkepok! Pok pok! Met een schok zat ik rechtop, ineens klaarwakker. ‘Vader! Moeder!’ Mijn armen strekten zich uit, ik wilde me tegen hun lijven aandrukken, maar wat ik voelde was alleen maar leegte. Mijn vader en moeder waren hier niet en ik zat niet in de schuilkelder, maar in een houten schuit, midden in de nacht en misschien ook wel midden op het water. Er klonk een knal, akelig dichtbij, en even dacht ik dat het mijn hart was dat uit elkaar sprong. Toen begreep ik dat er geschoten werd. Maar … Ze zouden toch niet op schuiten schieten? Ik duwde mijn handen tegen mijn oren en kneep mijn beide ogen dicht, al had dat laatste weinig nut, want don- ker was het toch al. ‘Tanja …’ Een handje zocht mijn hand, ik pakte het vast. Het voelde warm en klam. ‘Wat was dat?’ ‘O, niks’, zei ik, maar mijn stem trilde. ‘Jawel,’ zei Kitty, ‘het is wel wat.’ ‘Een vis,’ probeerde ik, ‘een heel grote vis, maar die kan hier niet komen.’ Het klonk belachelijk, ik wist het en Kitty wist het ook. ‘Niet waar.’ Mijn zusje kroop tegen me aan. Ik was de grootste, ik moest nu ook de sterkste zijn. ‘Het gaat al over’, zei ik, en terwijl ik het zei, werd het nog stil ook. ‘Zie je wel?’ opmk-VriendofVijand.indd 5 03-04-14 16:57
6 ‘Lelijke moffen’, zei Kitty. ‘Ssst’, siste ik, al dacht ik natuur- lijk hetzelfde. Schieten op slapende mensen, iets laffers bestond er niet. ‘Kom, we gaan weer slapen’, zei ik, terwijl ik ging liggen en ook mijn zusje terugduwde op het stro. Ze kroop nog dichter tegen me aan, sloeg haar arm om mijn middel. ‘Niet te strak,’ zei ik, ‘dan kan ik geen adem meer halen.’ Achter me hoorde ik gegiechel. Gelukkig, het hielp. Mijn zusje probeerde te slapen, maar aan het gewoel naast me wist ik dat ze nog steeds wakker was. Of droomde ze? ‘Tanja?’ ‘Ja?’ We f luisterden. ‘Schieten ze nu in Amsterdam ook?’ Amsterdam. Thuis. Papa en mama. Siem. Opeens waren ze er weer. ‘Nee,’ zei ik vlug, ‘daar niet.’ ‘O. Slapen ze nu ook op de grond?’ ‘Nee joh, tuurlijk niet.’ ‘Maar …’ Kitty leek even na te moeten denken. ‘Siems bedje was toch in de kachel gegaan?’ ‘Hou op, Kit.’ Ik wilde er niet over praten. ‘Maar …’ ‘Nee’, zei ik beslist. ‘Ze slapen gewoon in hun bed en Siem slaapt tussen hen in. Dat is lekker warm.’ Zo wilde ik aan hen denken, en anders niet. ‘Tanja?’ Ik zuchtte. ‘Ga nou maar slapen.’ Kitty hoorde me niet, of ze deed alsof. ‘Maar ze hebben nu wel meer te eten, hè?’ ‘Ja’, zei ik. ‘Nu hebben ze genoeg.’ Eten, dat was de reden van ons vertrek. Of beter gezegd, geen eten. In Amsterdam was niets meer te krijgen, zelfs op de bonnen* kreeg je nog geen dode mus. En daarom opmk-VriendofVijand.indd 6 03-04-14 16:57
7 mochten we mee op reis, met nog minstens honderd andere kinderen, naar het oosten van het land, waar wel genoeg te eten was. Zodat wij konden aansterken en zodat er voor de anderen thuis meer overbleef. ‘Twee monden minder,’ had vader gezegd, ‘dat scheelt een hele hap.’ Ineens trok Kitty aan mijn arm. ‘Maar wie gaat het eten dan halen?’ Ik liet niet merken dat ik schrok van haar vraag. ‘Hoezo?’ ‘Nou, papa is toch ziek?’ Ik zag een bed voor me, een mager gezicht boven de dekens, die mee schokten, telkens als er een hoestbui kwam. ‘Hij heeft toch lontontsteking?’ ‘Longontsteking’, verbeterde ik. ‘En nu moet je gaan sla- pen.’ Maar mijn zusje liet zich niet zomaar afschepen, dat had ik kunnen weten. ‘Papa mag toch niet naar buiten van de dokter?’ ‘Mama wel’, zei ik. ‘En dan past papa op Siem.’ ‘O’, zei Kitty. Ze leek tevreden met dit antwoord, maar bij mij riep het alleen maar meer vragen op. Het was bela- chelijk wat ik nu zat te bedenken. Alsof mama het vol kon houden om uren in de rij te staan bij de gaarkeuken*. Dat kon ze niet. Hoe moesten ze het ooit redden? Ik had niet weg moeten gaan. En dan? zei een stemmetje. Dan had je zusje in haar een- tje gemoeten. Ik keek naar Kitty. Ze was nog maar zes. Een kind van zes liet je toch niet alleen op reis gaan? Voorzichtig trok ik haar deken iets verder omhoog. De regelmatige ademha- ling vertelde dat ze toch in slaap was gevallen. Uiteinde- lijk zakten ook mijn ogen dicht. opmk-VriendofVijand.indd 7 03-04-14 16:57
8 Een tijd later werd ik opnieuw wakker geschoten. Het gierde en dreunde nog harder dan de eerste keer. Naast ons plonsde iets in het water. Boven ons schoof een luik open. ‘Lichten uit!’ schreeuwde de schipper. Het luik ging weer dicht. Ik zag hoe Thea, onze begeleidster, de kaars naast haar uitblies. Daarna was het echt pikdonker. Voor veel kinderen het sein om te gaan huilen. ‘Rustig maar’, kal- meerde Thea. ‘Het is zo voorbij.’ Maar het duurde langer dan iedereen had gedacht. Blijk- baar vond de schipper het ook gevaarlijk worden, want opeens voelde ik een schok en even later was het dood- stil. ‘We varen niet meer!’ riep iemand. ‘Nee,’ zei Thea, die de kaars weer aangestoken had, ‘we blijven even stilliggen, maar het komt allemaal goed.’ Ik vertrouwde het niet. Ik hoopte vurig dat er niet meer geschoten zou worden. Misschien moest ik bidden. Onder de deken vouwde ik mijn handen. ‘Lieve God,’ f luisterde ik, ‘stuur ze alstublieft de andere kant op. Stuur ze terug naar hun eigen land.’ En dan? dacht ik. Moeten ze dan hun eigen mensen dood- maken? Hun eigen kinderen? Dat zullen ze nooit doen. Maar waarom ons dan wel? Ik wist het, wij waren de vij- and, al hadden we nog nooit in ons leven een geweer vast- gehouden. ‘Hoe lang blijven we hier?’ vroeg iemand. ‘Mogen we eruit?’ vroeg iemand anders. ‘Nee nee,’ zei Thea, ‘we blijven gewoon binnen.’ ‘Natuurlijk blijven we binnen,’ zei een grotere jongen, ‘je wilt toch zeker geen kogel door je kop?’ Meteen begonnen er weer een paar kinderen te huilen. Logisch, wie zei er nu ook zoiets stoms? ‘Allemaal stil!’ zei Thea streng. Het werd zo stil dat je het opmk-VriendofVijand.indd 8 03-04-14 16:57
9 water kon horen klotsen. Schuin boven ons ging het luik opnieuw open. Er kwam iemand naar beneden, de trap af. Het was de schipper en hij liep rechtstreeks naar Thea, die ging staan. Ik hoorde hen f luisteren. Vijf minuten later klom de schipper weer naar boven. Met een klap ging het luik dicht. Klompen klosten over het dek. ‘We moeten even geduld hebben’, legde Thea uit. ‘Er wordt hulp gehaald.’ ‘Waarom?’ vroeg iemand. ‘Is de boot lek?’ ‘Nee hoor,’ zei Thea, ‘deze boot is prima. Het is alleen niet zo veilig om verder te varen. Maar wees gerust: ze komen ons helpen.’ Ik wilde wel graag weten wie ‘ze’ waren, maar ik durfde het niet te vragen. ‘Ik moet plassen!’ ‘Ik ook!’ Begon dat weer? Thea liep af en aan. Ik stond op om haar te helpen, maar Kitty trok me terug. ‘Je mag mij niet alleen laten. Dat zei mama zelf.’ ‘Mama zei ook dat ik goed moest helpen’, mompelde ik, maar ik liet me toch zakken. Toen Thea terugkwam, waagde ik het om te vragen hoe lang we stil zouden lig- gen. ‘Geen idee’, zei Thea. Geen idee? Ik plukte een aan- tal strootjes van de vloer en gooide ze van me af. Die Thea wist ook niks! En dat noemde zich een leidster. Puh, ze hoefde zich niks te verbeelden. Ze was maar een paar jaar ouder dan ik. Het wachten duurde uren. Tenminste, zo voelde dat. De schipper kwam voor de tweede keer naar beneden voor overleg. Daarna legde Thea aan ons uit wat de bedoe- ling was. ‘Over een paar minuten zullen we het schip ver- laten en aan wal gaan. Let allemaal goed op. De maan schijnt, maar het is toch nog behoorlijk donker buiten. opmk-VriendofVijand.indd 9 03-04-14 16:57
10 En het is wel de bedoeling dat we op het land stappen en niet in het ijskoude water.’ Thea stak een extra kaars aan, zodat we iets meer konden zien bij het pakken van onze spullen. Niet dat we zo veel spullen hadden, maar wat we hadden, moesten we niet vergeten. Ik controleerde of alles nog in mijn rieten kof- fertje zat: mijn zondagse jurk, mijn kleppers*, de pyjama, een paar sokken die ik zelf gestopt had, hemdjes en broekjes, het postpapier en mijn poëziealbum. Onze dekens vouwde ik zo goed mogelijk op en ik maakte ze met een stuk touw vast aan het koffertje. Ook de inhoud van Kitty’s tas bekeek ik, al had Kitty er naar mijn weten niets uitgehaald. ‘Let dus goed op, hè’, waarschuwde Thea, toen we klaar stonden om naar boven te klimmen. ‘Houd elkaar …’ Plotseling hield ze op, haar ogen keken angstig omhoog. Daar was het weer! Het geluid van een sirene die steeds dichterbij leek te komen. Daarna het donderende geschut. Iedereen begon te gillen en greep zich aan elkaar vast. Kitty sprong tegen me op en kneep keihard in mijn arm. ‘Au!’ ‘Zitten!’ schreeuwde Thea. Ik wilde gaan zitten, maar kwam boven op iemand anders terecht. Gegil. Het luik werd weer dichtgegooid. Stikdonker was het. Het geluid zwol aan, de kogels kwamen dus steeds dichterbij. Wat zou erger zijn, verdrinken of kapotgeschoten wor- den? Hoe dan ook, we zouden doodgaan, op wat voor manier ook. En dan? O, Heere Jezus … Voor het eerst in mijn leven bad ik zonder mijn handen te vouwen en mijn ogen dicht te doen. ‘Ik wil naar ma-ma’, snikte iemand ergens, maar nie- mand reageerde. Het geluid buiten was oorverdovend en het schip trilde opmk-VriendofVijand.indd 10 03-04-14 16:57
11 aan alle kanten. Mama. Papa. Zou ik hen ooit terugzien? In een f lits gingen de veertien jaren van mijn leven aan mij voorbij, met alle dingen en mensen die daarin een plek hadden gekregen. Ik zag mezelf met pop Langelijs op de deken onder de eettafel. De eerste keer dat ik naar school ging bij juffrouw Aartsen. De pen die ik kreeg van meester Geertsema toen ik moest leren schrijven. De dag dat mijn zusje Kitty geboren werd en ik me verbaasd afvroeg waar ze vandaan was gekomen. Mijn vriendin Saar, die ieder jaar kampioen touwtjespringen werd en vorig jaar zomaar met de noorderzon was vertrokken. Onze straat, die wel dood leek toen ook de laatste boom werd gekapt. De nacht dat Siem geboren werd en ik wel begreep waar hij vandaan kwam, maar ook weer niet helemaal. Het noodkacheltje dat papa gemaakt had toen hij nog niet hele dagen in bed lag. De koekjes die mama op een schaaltje legde toen ik jarig was en waarvan ik dus echt niet snapte hoe ze daar aangekomen was, tot Kitty vertelde dat mama haar gouden ketting nooit meer omhad. Was dat laatste nog maar drie weken geleden? En vond ik veertien toen echt zo’n groot getal? Veertien. Als je er goed over nadacht, was het toch maar weinig? Toch veel te weinig om nu al … Eindelijk hield het lawaai op. We zaten nog steeds in elkaar gedoken, met onze handen tegen onze oren. Thea was de eerste die opstond. ‘Iedereen in orde?’ vroeg ze. En toen er geen antwoord kwam: ‘Kom, we gaan naar buiten.’ opmk-VriendofVijand.indd 11 03-04-14 16:57
12 ‘C hris … Chris …’ Heel langzaam werd hij wakker, iemand schudde aan zijn arm. ‘Mm?’ ‘Luister.’ Hij probeerde te luisteren. ‘Chris, je moet helpen.’ Helpen? Hij? Zijn vader boog zich over hem heen. Hij rook een warme, zweterige slaaplucht. ‘Gravink.’ Gravink? Hij moest even nadenken. Wie was dat ook alweer? ‘De buurman.’ Ach ja, natuurlijk, hun buurman heette Gravink. Hij reed voor de AAT, de Aan- en Afvoer Troepen. Regelmatig stond er een grote vrachtwagen bij het huis. Chris ging er wel- eens kijken, maar wat had dat hiermee te maken? ‘Er zijn mensen nodig’, legde vader uit. Aarzelend kwam hij overeind. Hij? Nodig? Nog steeds dacht hij dat hij droomde. Nog nooit had vader laten mer- ken dat hij nodig was. Maar misschien had de buurman dat bedacht? Wat moest er gebeuren? ‘Er moeten mensen opgehaald worden. Ze willen dat ik meega, maar dat is absoluut onmogelijk in mijn positie.’ Er schoten wel honderd vragen door zijn hoofd. Wat voor mensen? Waar zijn die mensen? Wat voor hulp? Wat werd er van hem verwacht? En mocht dat wel? Het was toch midden in de nacht? Spertijd*? opmk-VriendofVijand.indd 12 03-04-14 16:57
13 Maar vader vertelde niet meer dan hij wist of kwijt wilde op dit moment. Zelf kon vader niet mee, dat was in ieder geval duidelijk. En dat had blijkbaar te maken met het feit dat hij burgemeester was. Er moest iets gebeuren waar zijn vader zich als burgemeester niet bij kon verto- nen. Wat kon dat zijn? Vader was nog niet zo lang burge- meester. Ze waren nog maar een paar maanden geleden uit Amsterdam naar hier vertrokken. Naar dit saaie prut- dorp waar nooit iets te beleven viel. Maar misschien ging dat vanaf nu veranderen? ‘Over tien minuten rijdt Gravink voor. Zorg dat je klaar- staat.’ Hij sprong uit bed en terwijl hij zijn sokken aantrok, hoorde hij buiten een diep gebrom. Nieuwsgierig schoof hij het zware verduisteringsgordijn open. Twee vrachtwa- gens kwamen de hoek omrijden. Vlug griste hij zijn trui van de stoel. Vader zwaaide hem uit. ‘Tot straks, jongen.’ Zijn moeder zag hij niet. Waarschijnlijk was ze niet op de hoogte van het feit dat hij vertrok, want anders had ze hem vast niet laten gaan midden in de nacht. Zo bezorgd was ze wel. ‘Stap in’, zei Gravink met zijn hese stem. Hij nam een enorme stap en kwam naast de buurman te zitten. Aan de andere kant zat nog iemand, die hij niet meteen her- kende in het donker. ‘Fijn dat je ons wilt helpen.’ Die stem, die kende hij ergens van. Waarvan? Terwijl Gravink optrok en de vrachtwa- gen de weg op stuurde, boog hij voorover, zodat hij de persoon kon zien. De man was een stuk kleiner dan zijn buurman en had een rond brilletje op zijn neus. Het leek … het leek de dominee wel. Maar dat kon toch helemaal opmk-VriendofVijand.indd 13 03-04-14 16:57
14 niet? Dominee Sanders was toch anti-Duits? Zijn vader had dat pas nog gezegd, dat kon hij horen aan de manier waarop de dominee dingen zei in de preek. Gravink, die was van de partij. Van hun partij, de NSB*. Waarom zou- den die twee samen op pad gaan? En dat midden in de nacht? Terwijl zijn vader ervan wist? Hij snapte er hele- maal niets van. ‘Het valt niet mee, Gravink, om in het donker je weg te vinden.’ Gravink gromde. ‘Zeg dat wel. Maar gelukkig ken ik de wegen hier.’ ‘Zeker’, zei de kleinere man. ‘Het doet mij denken aan Psalm 119: “Uw Woord is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad.”’ Nu wist hij het wel zeker, het was de dominee. Gravink reageerde niet. Misschien omdat hij niets had met dat soort woorden. Chris had hem nog nooit in de kerk gezien. Of misschien had hij alle aandacht nodig bij de weg. Rijden zonder koplampen en straatverlichting was op zichzelf al een gevaarlijke onderneming, en nu moesten ze ook nog langs het water. ‘Hoeveel dekens heb je meegenomen?’ vroeg de dominee. ‘Honderdvijftig,’ antwoordde Gravink, ‘dat moet genoeg zijn.’ Dominee Sanders schraapte zijn keel. ‘Zeker.’ Honderdvijftig dekens, dacht hij, wat moesten ze daar- mee doen? Toen ze een kwartier gereden hadden, kwam ineens de maan achter de wolken vandaan. ‘Goddank!’ zei dominee Sanders. ‘Ik zie anders nog steeds geen boot’, mopperde Gravink. ‘U weet wel zeker dat hij hier ergens moet zijn?’ ‘Zeker weten doet een mens in deze tijd niets,’ zei de opmk-VriendofVijand.indd 14 03-04-14 16:57