21 HOOFDSTUK 1 Aan de voet van de berg – Jezus en Mosjè Mosjè en de berg Sinaï Aan de man van Berditsjew werd de vraag gesteld: ‘Hoe moeten we be grijpen dat Mosjè, die in zijn grote deemoed God had verzocht een ander naar Farao te zenden, geen ogenblik weigerde de Tora te ontvangen?’ ‘Hij had gezien,’ antwoordde de rabbi, ‘hoe de hoge bergen voor God verschenen en ieder voor zich de gunst wilde afsmeken, dat op hem de openbaring zou geschieden, maar hoe God Zich de kleine berg Sinaï uit verkoos. Daarom volgde hij, toen hij ook zichzelf zag uitverkozen, zonder tegenstreven de roep.’ 1 Eens sprak Rabbi David Mosjè met tranen in zijn ogen: ‘Er staat geschreven, dat Mosjè deemoedig was meer dan alle mensen. Hoe kunnen we dit verklaren? Hoe kon hij met wie God van aangezicht tot aangezicht sprak en wiens werk zo geweldig was, hoe kon hij zichzelf minder achten dan anderen? De reden hiervan is de volgende. In die veertig dagen dat Mosjè op de hoogten (van de berg) doorbracht, werd zijn lichaam zuiver en lichtend zoals dat van de engelendienaren. Na die tijd sprak hij tot zichzelf : “Van wat voor belang is het, wanneer ik – wiens lichaam gezuiverd is – dienst doe voor God? Maar wanneer iemand uit Israël die nog altijd in zijn troebele vlees gekleed gaat God dient, hoeveel groter is hij dan ik!”’ 2 [Matteüs 5:1] De menigte ziende ging hij de berg op en nadat hij was gaan zitten, kwamen zijn leerlingen tot hem. 2] En nadat hij zijn mond geopend had, onderwees hij hen, zeggend: Zalig zijn etc.
22 HOOFDSTUK 1 [Lucas 6:12] En het gebeurde in die dagen dat hij uitging naar de berg om te bidden; en hij bracht er de nacht door in gebed tot God. 13] Toen het dag geworden was, riep hij zijn leerlingen tot zich en nadat hij er twaalf had uitgekozen (…) 17] En na met hen te zijn afgedaald, bleef hij staan op een vlakke plaats, en er was (daar) een grote schare van zijn leerlingen alsook een grote schare van het volk komend uit heel Judea, Jeruzalem en van de zeekant van Tyrus en Sidon, 18] die (allen) gekomen waren om naar hem te luisteren en om van hun ziekten genezen te worden (…) 20] En zijn ogen opslaand naar zijn leerlingen sprak hij: Zalig zijn etc. Welke berg? De introductie van de Bergrede in het Evangelie van Matteüs is anders dan het openingsverhaal van Lucas. Volgens Matteüs ontliep Jezus de schare luisteraars die naar hem toe was gekomen . Hij klom op ‘de berg’, ging zitten en begon te onderwijzen aan zijn discipelen (Mat. 5:1-2). Jezus volgde de rabbijnse gewoonte om zittend te onderrichten. Leerlingen zaten volgens rabbijns gebruik op de grond aan de voeten van hun meester. Zeker gezien de lengte van de rede komt de opmerking over het zitten van Jezus realistisch over. 3 Volgens Lucas (Luc. 6:12-19) begaf Jezus zich eerst op weg naar ‘de berg’ om daar te bidden. Hij bleef daar de gehele nacht in gebed verzonken. In de ochtend koos hij twaalf discipelen uit. Samen met hen daalde hij af naar een vlakke plek aan de voet van ‘de berg’. Daar begon Jezus te onderwijzen, samengekomen met zijn discipelen en met een grote schare aan mensen die van overal vandaan was toege - stroomd. Beide versies roepen de associatie wakker met Mosjè. Mosjè daalde af van de berg Sinaï en begon vervolgens aan de voet van de berg het volk te onderrichten. Het anonieme ‘de berg’ in de evangeliën is opmerkelijk, aangezien de evangelisten in hun verhalen vaak geografische namen vermelden. Juist door de anonimiteit van ‘de berg’ – die bepaalde berg – zullen zeker de joodse lezers van de evangeliën een link leggen met de open- baring van de Tora op de Sinaï, de berg bij uitstek. Matteüs laat
23 HOOFDSTUK 1 Jezus prediken op de berg, Lucas laat hem spreken in de vlakte aan de voet van de berg. Bij Lucas zouden we eerder van ‘de rede van de vlakte’ moeten spreken in plaats van ‘Bergrede’. De Bergrede en de Tien Woorden De inhoud en de structuur van de Bergrede versterken de gedachte aan de openbaring bij de berg Sinaï nog meer, hoewel ook eschatologische noties in het beeld van een boodschapper op de berg meeklinken. Ze herinneren aan messiaanse voorspel- lingen bij de profeet Jesaja. De rede vertoont een aantal opval- lende overeenkomsten met de Tien Woorden. Evenals deze lijkt de Bergrede een gecomprimeerde samenvatting van de gehele Tora. Zowel de Bergrede als de Tien Woorden bieden een levensprogram in notendop. Het gebod uit de Tien Woorden ‘Je zult niet moorden’ kunnen we plaatsen naast ‘Jullie hebben gehoord dat tot de ouden is gezegd: “Je zult niet moorden” (Ex. 20:13), al wie moordt zal worden onderworpen aan het ge- richt. Ik zeg jullie echter dat ieder die toornig is op zijn broeder etc.’ (Mat. 5:21-22). Een echo van het verbod om een vals getuigenis af te leggen (vgl. Ex. 20:16) beluisteren we in Mat. 5:22: ‘Maar ik zeg jullie: ieder die toornig is op zijn broeder, zal onderworpen worden aan het gericht; en wie tot zijn broeder zegt “leeghoofd”, zal worden uitgeleverd aan het Sanhedrin etc.’ Haat, schelden en laster leiden van kwaad tot erger. Ben Azzai (tijdgenoot van Rabbi Akiva, eerste helft tweede eeuw) suggereerde dat wie zijn vrouw haat, ten slotte zijn vrouw voor het gerecht vals zal beschuldigen: ‘Wie zijn vrouw haat vergiet bloed, want er is gezegd: “En tegen haar een valse beschuldiging uitbrengt” (Deut. 22:14).’ 4 Ook echtbreuk bracht Jezus ter sprake: ‘Jullie hebben gehoord dat gezegd is (tot de ouden): “Je zult geen echtbreuk plegen” (Ex. 20:14). Ik zeg jullie echter, dat ieder die naar een (andere) vrouw kijkt om haar te begeren etc.’ (Mat. 5:27-28). Het verbod om Gods naam ijdel te gebruiken is eveneens in de Bergrede genoemd: ‘Wederom hebben jullie gehoord dat tot de ouden gezegd is: “Je zult geen eed breken” (vgl. Ex. 20:7), maar jullie zullen de Heer jullie eden gestand doen’ (Mat. 5:33).
24 HOOFDSTUK 1 De Tien Woorden en de Bergrede vatten beide de kern van de Tora samen. Mosjè openbaarde eerst de Tien Woorden aan het volk. Daarna onderwees hij het volk de overige Tora. De Tien Woorden bevatten de essentie van de Tora. Ze zijn nooit bedoel d geweest om haar te vervangen. Ook Jezus begon zijn openbare lessen met geboden uit de Tien Woorden. Met zijn rede vatte hij – evenals Mosjè met de Tien Woorden – het hart van de Tora samen. Evenmin als Mosjè heeft Jezus de Tora door een samen- vatting willen vervangen. Jezus wilde alleen de kern en de diepste intentie van de Wet voor zijn gehoor blootleggen. Hij wilde bij hen daarmee juist liefde voor de gehele Tora opwekken. Hillel de oude (een oudere tijdgenoot van Jezus) sprak eens tot een niet-Jood die hem vroeg naar de essentie van de Tora: ‘Wat gehaat is bij jou, doe dat je naaste niet aan, 5 dat is de gehele Tora, de rest is uitleg. Ga heen en leer.’ 6 Uiteindelijk komt het toch op uitleg en studie aan! In positieve zin luidt de gulden regel van de Tora: ‘Heb je naaste lief als jezelf.’ Hillel wees zijn leerling de eerste stap op weg naar een nieuw bestaan, de eerste stap op het pad van Tora-studie, een heel leven lang. ‘Ga en leer’, want voor de uitleg van dat ene liefdesgebod hebben we uiteindelijk de gehele Tora nodig. Dat wilde Hillel maar zeggen. De Tien Woorden en de Bergrede wijzen ons slechts de eerste schreden op een levens - lange tocht met de Tora. Ze maken verdere studie niet overbodig. Mosjè en Jezus De Tien Woorden en de Bergrede vertonen overeenkomsten wat betreft inhoud, functie en structuur. In de methode van onderwijzing lijken Mosjè en Jezus op elkaar. Zoals Mosjè eerst de oudsten en pas daarna het gehele volk in de onthulling van Gods openbaring had betrokken, zo richtte Jezus zich in eerste instantie (zie vooral Matteüs) tot zijn leerlingen en vervolgens tot de gehele schare die bij de voet van ‘de berg’ was bijeenge- komen. We zien dus in de didactische werkwijze van Jezus iets van Mosjè terug: ‘Mosjè kwam en riep de oudsten van het volk; en hij legde hun al deze woorden voor die de Eeuwige hem had opgedragen. En het gehele volk antwoordde tezamen en zij zeiden: Al wat de Eeuwige gesproken heeft, zullen wij doen; en
25 HOOFDSTUK 1 Mosjè bracht de woorden van het volk over aan de Eeuwige’ (Ex. 19:7-8). Mosjè bracht de woorden over en gaf uitleg. Meer dan Jezus trad Mosjè op als profeet en middelaar tussen God en Zijn volk bij de verbondssluiting. Maar de wijze van leeroverdracht toont overeenkomsten. De evangelisten – vooral Matteüs – schilderen Jezus subtiel als een ‘tweede Mosjè’. Dit zien we bevestigd in een latere episode uit het leven van Jezus: de verheerlijking op ‘de berg’. 7 Jezus besteeg met enkelen van zijn discipelen een ‘hoge berg’ om daar te bidde n en te mediteren. In een moment van openbaring zagen de leerlingen hun ‘rabbi’ samen met Mosjè en Elia, omkranst door stralend licht. Ook in dit verhaal roept de anonimiteit van ‘de berg’ de associatie op met de berg Sinaï. Zoals bij Mosjè die van de Sinaï afdaalde (vgl. Ex. 34:29), straalde het gelaat van Jezus op onaardse wijze. Marcus beschrijft het als volgt: ‘En zijn kleren werden blinkend, zeer wit als sneeuw, zoals geen voller op aarde wit maken kan’ (Marc. 9:3). Matteüs vertelt: ‘En hij veranderde voor hun ogen van gedaante, zijn gelaat straalde als de zon en zijn kleren werden wit als het licht’ (Mat. 17:2). De overeenkomst met het stralende gelaat van Mosjè, toen deze van de Sinaï afdaalde, is onmiskenbaar. Daar komt nog bij dat de discipelen Mosjè in gezelschap van Elia en Jezus zagen. De mededeling dat een hemelse stem Jezus toesprak vanuit een wolk – zoals bij Mosjè gebeurde – versterkt de associatie met wat op Sinaï gebeurde nog meer. Marcus en Lucas laten de hemelse stem Jezus toespreken met een vers uit de Psalmen: ‘Deze is Mijn geliefde zoon’ (Ps. 2:7). Matteüs voegt hieraan nog toe uit Jesaja (42:1): ‘(Deze is Mijn geliefde zoon), in wie Ik welbehagen heb. Hoort naar hem’ (Mat. 17:5). De combinatie van Schriftcitaten met het erop volgende ‘hoort naar hem’ is veelbetekenend. Matteüs identificeert Jezus met de lijdende messiaanse knecht uit Jesaja, wiens opdracht het zal zijn om Gods Tora tot aan de einden der aarde bekend te maken. Bijbelvaste tijdgenoten van Jezus kenden ongetwijfeld de context van het gekoesterde citaat over de lijdende knecht: ‘Naar waarheid zal hij recht doen uitgaan. Hij zal niet verflauwen, niet geknakt worden voordat hij recht op aarde gevestigd zal hebben en (verre) eilanden wachten op zijn leer (Tora)’ (Jes. 42:4). Bij dit Jesajaanse toekomstbeeld past eveneens de prediking op een
26 HOOFDSTUK 1 berg: ‘Klim op een hoge berg, Tzion, verkondigster van een goede boodschap, verhef uw stem met kracht etc.’ (Jes. 40:9). In associatie met Jesaja vallen de berg Tzion en Sinaï als het ware samen. Het beeld van de twee bergen schuift al bij Jesaja ineen: ‘Dan zal de Eeuwige over elke plaats op de berg Tzion en over de samenkomsten ervan overdag een wolk scheppen en rook, en ’s nachts een schijnsel van vlammend vuur’ (Jes. 4:5). Het beeld van de berg waarop Jezus zijn rede spreekt, her - innert aan Sinaï, maar wijst dus tegelijkertijd vooruit naar de berg Tzion, vanwaar in de messiaanse toekomst Gods woord over de gehele wereld zal uitgaan: ‘Want uit Tzion zal de Tora uitgaan en het woord van de Eeuwige uit Jeruzalem’ (Jes. 2:3). Lucas beschrijft hoe de schare naar Jezus toestroomde, zelfs vanuit de kustgebieden van het verre Tyrus en Sidon (Luc. 6:17) . Tyrus en Sidon zijn de traditionele exponenten van het heiden- dom in de profetische tradities. Hier worden deze twee steden tot exponent van de tot omkeer bereid zijnde volkeren. Elders plaatst Lucas Tyrus en Sidon als gunstig voorbeeld van een boet vaardige heidense bevolking tegenover het zondige en hard nekkige joodse Bethsaïda en Chorazin (Luc. 10:13-14). We herkennen hierin een apocalyptische en antithetische theologie, die het vroege christendom deelde met andere sektarische groe- peringen in het toenmalige Palestina. 8 De evangelisten creëren rond de Bergrede zo een voorstel- ling van Jezus als een messiaanse bode en dienaar, die als Mosjè Gods leer – Gods Tora – tot in de uithoeken van de wereld bekend heeft gemaakt. 9 Volgens het slot van het evangelie van Matteüs gaf Jezus laatste instructies aan zijn leerlingen: ‘Gaat heen en onderricht alle volkeren in mijn naam, leert hun om alles te onderhouden wat ik jullie bevolen heb’ (Mat. 28:19-20). 10 Dit oorspronkelijke korte slot herinnert onmiskenbaar aan de woorden die Josjoea richtte tot de leden van de stammen van Ruben en Gad: ‘Jullie heb- ben alles onderhouden wat Mosjè, de dienaar van de Eeuwige, jullie bevolen heeft en jullie hebben geluisterd naar mijn stem, naar alles wat ik jullie bevolen heb enz.’ (Joz. 22:2). Daarmee is Jezus op één lijn geplaatst met Mosjè en Josjoea, als funda- mentele schakel in een keten van geslachten die Gods geboden
27 HOOFDSTUK 1 doorgeven aan komende generaties. Het slot van Matteüs heeft de kring uitgebreid van Israël tot alle volkeren van de wereld. Dit wereldomvattende streven past binnen het gedachtegoed van joodse christenen die (overigens evenals vele hellenistische Joden) nadruk legden op de universele waarde van de Tora. Zij wezen op de speciale positie van hun leermeester in een lange reeks advocaten van de Wet, beginnend met Mosjè. Wat Jezus zijn leerlingen precies gebood is hier (in Mat. 28) niet nader ingevuld. Maar ongetwijfeld zullen joodse christenen gedacht hebben aan zijn lessen als in de Bergrede. In hun optiek rekenden zij ongetwijfeld de ethische regels van de Tora tot wat Jezus zijn leerlingen gebood om aan de mensheid door te geven. Meer overeenkomsten tussen Jezus en Mosjè In zijn boek over de Bergrede somt de joodse auteur Pinchas Lapide een reeks overeenkomsten tussen Mosjè en Jezus op. Die overeenkomsten zijn de evangelisten onmiskenbaar door de rabbijnse midrasj-methode ingegeven. 11 1. Zowel de ouders van Mosjè als die van Jezus verblijven in onvrij - willige ballingschap in Egypte. Het citaat van Hosjea ‘Uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen’ (Hos. 11:1) past Matteüs op Jezus toe. In werkelijkheid duidde de profeet Hosjea op het volk Israël dat God – zoals een vader zijn zoon – uit Egypte heeft geleid. De keuze van Matteüs (2:15) voor het citaat uit Hosjea bekrachtigt de lijn die deze evangelist wilde trekken van Mosjè naar Jezus. 12 2. Evenals het prille leven van Mosjè werd ook dat van Jezus door een bloeddorstige dictator bedreigd. Farao en Herodus Antipas hadden het beiden voorzien op door God gekozen toe- komstige leidsmannen van Israël. De dreigende kindermoord, kribbe en mandje vormen een vergelijkbaar verhaalmotief. Ook buiten jodendom en christendom komt dit motief voor. De geboortegeschiedenis van Mosjè vertoont bijvoorbeeld een opvallende overeenkomst met die van Sargon van Akkad. 13 3. Zowel Mosjè als Jezus verbleef veertig dagen in de woestijn, waarna hun een bijzondere spirituele ervaring ten deel viel.
28 HOOFDSTUK 1 Mosjè ontving de Tora. In een moment van beproeving koos Mosjè niet voor zichzelf maar voor het volk (vgl. Ex. 32:31-32). Jezus weerstond de verleidingen van Satan (vgl. Mat. 4:1-11). 4 . Zoals Mosjè God ontmoette op de Sinaï en omgeven door een glans van heerlijkheid weer afdaalde, zo werd Jezus verheerlijkt op een hoge berg. Ook Jezus was met een hemelse glans omge - ven. Hij veranderde zelfs van gedaante (vgl. Marc. 9:2-4). Jezus hoorde evenals Mosjè een stem uit een wolk tot hem spreken (Marc. 9:7). 5. Jezus werd niet in zijn graf aangetroffen. Zijn lichaam bleek onvindbaar. Tevergeefs zocht men ernaar. Zo hadden de Israë lieten ooit tevergeefs gezocht naar het lichaam en de laatste rustplaats van Mosjè. 6. Zoals Mosjè zich omringde met zeventig oudsten – de volheid van het gehele volk voorstellend –, zo omringde Jezus zich met twaalf leerlingen als representanten van de twaalf stammen. Geschiedenis of theologische beeldvorming Christelijke verklaarders hebben in navolging van de evangelis - ten in Tenach een aantal voorafspiegelingen menen te herken- nen van gebeurtenissen uit het leven van Jezus. Hoe is die ‘voor - afspiegeling’ te begrijpen? Was Mosjè de voorloper van Jezus en was Jezus een tweede Mosjè? Heeft de Hemel met Mosjè al naar Jezus willen vooruitwijzen? Of wilden de evangelisten het beeld van Jezus slechts verlevendigen door aan leven en werken van Mosjè te herinneren? Vanuit joodse optiek is uitsluitend sprake van het laatste. Niet God maar de evangelisten vergeleken Mosjè met Jezus. De evangelisten leefden in een wereld van midrasj. Ze hebben hun verhalen over Jezus bewust gemodelleerd naar oudtestamentische voorbeelden. Hun verhalen mogen we in menig opzicht beschouwen als actualiserende midrasj bij Tenach-teksten. Ook de rabbijnse midrasj kent voorbeelden van een messiaanse persoonlijkheid wiens leven is ingekleurd en gemodelleerd op grond van Schriftteksten. 14
29 HOOFDSTUK 1 De verhalen over het leven van Jezus zijn zelfs zo sterk door midrasj beïnvloed, dat uitleg en geschiedenis door elkaar zijn gaan lopen. Aangezien midrasj veelkeurig is en meerduidig, is de beschrijving van Jezus in het Nieuwe Testament dit ook geworden. Historische feiten en de inkleuring van die feiten naar patronen en voorbeelden uit Tenach zijn in de evangeliën zo strak met elkaar verweven, dat we daaruit geen historisch objectief beeld van het leven van Jezus meer kunnen construeren. De manier waarop bijvoorbeeld Paulus en het Evangelie van Johannes Jezus schetsen, biedt veeleer een theologisch dan een feitelijk beeld van zijn leven. Maar ook de overleveringen in het Nieuwe Testament die wel meer als historisch verslag bedoeld zijn, weerspreken elkaar. Ze geven nauwelijks een samenhan- gend beeld te zien. Evenals de midrasj is het Nieuwe Testament ongeschikt als geschiedenisboek, hoewel een aantal historische details onze kennis van de geschiedenis kan aanvullen. In zijn uitgebreide studie over de Bergrede bevestigde G. Fried - lander de onmogelijkheid om de evangeliën als bron voor een betrouwbare biografie over het leven van Jezus te gebruiken. Die onmogelijkheid berust alleen al op de verwarrende chronologische mededelingen over het leven van Jezus: Dit onoplosbare chronologische probleem rechtvaardigt mijn bewering dat we uit de evangeliën, de enige bronnen die ons ter beschikking staan, niet de noodzakelijke feiten boven tafel kunnen brengen voor een kritische en historisch verantwoorde levensbeschrijving van Jezus. 15 Als ik in dit boek over Jezus en de Bergrede spreek, doe ik dit vanuit het beeld dat van hem in de verhalen van het Nieuwe Testament is geschetst. Dat beeld is zeker niet gelijk aan de historische Jezus, maar anderzijds scheppen verhalen hun eigen werkelijkheid. Ze bezitten zeggingskracht, los van historische feiten. Voor zover het in mijn ogen een verant - woord en joods verhaal blijft, kan ik het aanvaarden als onderdeel van de rabbijnse mondelinge leer. Die leer staat vol met levenswijsheid, ethische instructies, wonderverhalen en metaforen. Daarop is het verhaal over en van Jezus geen uitzondering.
30 HOOFDSTUK 1 Dit alles verklaart waarom ik gekozen heb voor een meer sys - tematische dan historische benadering van mijn thema. Niet de zoektocht naar oorspronkelijke teksten en theorieën over bronnen staat voor mij centraal, maar de eigenheid en zeggings- kracht van de versies waarin verschillende auteurs de woorden van Jezus hebben overgeleverd. Gehoorzamen vanuit de verlossing Mosjè introduceerde de Tien Woorden en geboden met een herinnering aan de verlossing uit Egypte. Ook Jezus opende zijn Bergrede met lokkende en troostrijke woorden. Mosjè legde de Israëlieten niet zonder enige voorbereiding het ‘harde’ juk van de geboden (ol ha-mitzwot) op de schouders. Eerst liet hij het volk wennen aan het ‘zachte’ juk van Gods koningschap (ol malchoet sjamajiem). Daarom geldt in de rabbijnse indeling van de Tien Woorden de ‘blijde boodschap’ van de verlossing uit Egypte als eerste ‘woord’: ‘Ik ben de Eeuwige, jullie God, Die jullie weggeleid heb uit het land Egypte, uit het slavenhuis’ (Ex. 20:2). De ‘blijde boodschap’ van Gods koningschap gaat voorop. Pas na deze bemoedigende introductie vervolgt Mosjè met het gebiedende: ‘Je zult geen andere goden hebben voor Mijn aangezicht …’ (Ex. 20:3). Op de herinnering aan de verlossing volgt het zogeheten ‘juk van de geboden’. Mosjè wil niet dat de Israëlieten – geschrokken door het schrikaanjagende vuur en de onheilspellende donder op de berg Sinaï – de Eeuwige uit pure angst leren dienen. Bovenal moet het volk zich voor Gods zaak gaan inzetten uit dankbaarheid en liefde, vanuit de wetenschap door de Eeuwige te zijn verlost. Evenzo begon de eminente wetgeleerde Maimonides (1135-1204) zijn wetscodex – de Misjné To r a – niet met juridische regels, zoals in geval van een wet - boek gebruikelijk is. Hij opende zijn juridische verhandelingen met een inleiding over God als de Schepper en over zaken als omkeer en gebed! Het jodendom houdt zijn gelovigen niet onvoorbereid wetten en regels voor. Ook de lessen van de Tora openen met verhalen over God de Schepper (Genesis) en God de Verlosser (Exodus), voordat men met geboden en regels van start gaat. Het motief voor deze ordening vinden we in een oude midrasj verhalend uitgelegd:
31 HOOFDSTUK 1 ‘Ik ben de Eeuwige jouw God …’ (Ex. 20:2). Waarom werden de Tien Woorden niet aan het begin van de Tora gezegd? Men heeft (hierover) een gelijkenis verteld. Waarmee is het te vergelijken? (Het is te vergelijken) met iemand die een stad binnenging. Hij zei tot de inwoners: ‘Laat mij koning over jullie zijn.’ Zij antwoordden hem: ‘Heb je dan iets goeds voor ons gedaan, dat je koning over ons zou mogen zijn?’ Wat heeft de koning toen gedaan? Hij bouwde de stadsmuur voor hen. Hij zorgde voor hen voor een toevoer van water binnen de stad. En hij voerde oorlogen ter wille van hen. Toen sprak hij (opnieuw) tot hen: ‘Laat mij koning over jullie zijn.’ Zij antwoordden toen: ‘Zeker, zeker!’ Zo deed de Allerhoogste Israël wegtrekken uit Egypte. Hij spleet voor hen de zee. Hij deed voor hen het manna neerdalen. Hij deed voor hen de bron opwellen. Hij deed voor hen de kwartels voorbijtrekken. Hij voerde voor hen strijd tegen Amalek. Na dit alles sprak Hij tot hen: ‘Laat Mij koning over jullie zijn.’ Zij antwoordden toen: ‘Zeker, zeker.’ 16 Op het moment dat Jezus zijn Bergrede met de zaligsprekingen opende, trad hij als het ware in de voetstappen van zijn grote leermeester Mosjè. Jezus volgde in zijn rede – al of niet bewust – de structuur van de Tien Woorden. We herkennen die orde - ning eveneens in een aantal rabbijnse gebeden. Daarin gaat de acceptatie van het ‘juk van het koningschap’ (de erkenning van Gods autoriteit) vooraf aan aanvaarding van ‘het juk van de geboden’. Dus niet alleen de inhoud, maar ook de ordening van de Bergrede is typisch rabbijns. Het is opvallend hoe in Tenach herhaaldelijk een direct verband is aangebracht tussen de uittocht uit Egypte – als een bevrijdende ervaring van de gemeenschap – en de plicht om de geboden van de Tora op zich te nemen. Dat juk bestaat uit ethische, sociale geboden en rituele voorschriften: ‘Jullie hebben gezien wat ik Egypte heb aangedaan en hoe ik jullie heb gedragen op adelaars - vleugels en jullie naar Mij toe heb gebracht. Welnu, indien jullie horen naar Mijn stem en mijn verbond bewaakt etc (Ex. 19:4-5).’ 17 Jezus baseerde de taak van de geboden op de gemeenschap- pelijke ervaring van Gods bevrijdende handelen. Hij ruilde daar - bij de gedachte aan de bevrijding uit Egypte in voor de bevrij-
32 HOOFDSTUK 1 dende ervaring van het reeds doorbrekende koninkrijk Gods in het hier en nu! Het bepaalt de setting waarin de zaligsprekingen aan het begin en aan het einde zijn gevat: ‘Zalig zijn de … want van hen is het koninkrijk.’ Dus al in het hier en nu. Het is heel navrant om in dit verband het commentaar van H.L. Strack en P. Billerbeck te lezen bij het begin van hun be- spreking van de Bergrede. Naar aanleiding van de eerste zalig - spreking merkten deze auteurs op: Tot deze geestelijke armen 18 en aan lager wal geraakten richt de prediking van Jezus zich, in de veronderstelling dat men- sen die hun eigen religieuze tekortkomingen erkennen, hun hart gewillig zullen openstellen voor het evangelie, dat hun niet zoals de instellingen van de Schriftgeleerden gebiedend en eisend bejegent, maar gevend en troostend: ‘Zalig zijn de armen aan geest, want aan hen behoort het hemelrijk.’ 19 In hun commentaar hebben deze auteurs de rabbijnse structuur van de Bergrede niet herkend of niet willen herkennen.