12 1. Een man van vrede Een ontmoeting ‘Waar kom je vandaan en waar ga je naartoe?’ Vriendelijk maar doordringend kijkt de imam de evangelist aan. De oude man is met zijn fiets op weg naar een begrafenis. Onderweg komt hij de evangelist tegen. Wat doet een wit mens in het Mogofingebied? vraagt hij zich af. Zou het een goudzoeker zijn op zoek naar kostbaarheden in de Mogofinbodem? Of een toerist die de weg kwijt is? Het zou ook een werknemer van het bauxietbedrijf kunnen zijn. ‘Ik reis hier rond om de Ta u re t a en Indjila bekend te maken’, antwoordt de evange - list. De imam verliest meteen zijn afwachtende blik en begint helemaal te stralen. ‘Dan moet je naar Garama komen om aan mijn dorpsgenoten te vertellen over de boeken van Mousa en Isa!’ roept hij uit. De volgende vrijdagmiddag zit evangelist Johan in het bij - gebouw van de moskee van Garama. Het vrijdagmiddagge - bed is voorbij. De vrouwen en de jonge mannen lopen terug naar huis. Zij hebben geen verplichtingen op deze middag. De dorpsoudsten, de imams en de chefs wel. Elke vrijdag zijn er wel zaken te bespreken: een conflict over een stuk grond, een ruzie tussen vrouwen, een diefstal in het dorp. Vandaag is het een bezoek van een vreemdeling. De evangelist is door imam Bangoura uitgenodigd om iets over zichzelf en zijn werk te vertellen. Hij zit met blote voeten op een gebedsmat tussen de oudsten van Garama. Door God gezonden ‘ Karamogo !’ Bangoura richt zich tot de koranleraar: ‘Deze vreemdeling ontmoette ik vorige week in Songolon. Ik was
13 op weg naar de begrafenis van Isa Camara, toen ik hem daar opeens tegenkwam. Ik vroeg wat hem hier bracht. Hij vertelde me dat hij hier rondreist om de Ta u re t a en Indjila bekend te maken. Ik was helemaal blij toen ik dat hoorde. Want je ziet in ons gebied regelmatig witte mensen, maar die komen alleen maar om rijk te worden. Die zoeken goud of bauxiet. Maar deze man komt ons iets brengen wat meer waard is dan goud: de verhalen van Mousa en Dauda en Isa en al die andere profeten. En daarom heb ik hem meteen uitgenodigd om bij ons te komen. We moeten naar deze man luisteren! Hij is door God gezonden!’ De koranleraar is door zijn kennis van het Arabisch een man met groot gezag, hoewel hij nog geen veertig is. Hij kijkt de kring van oude mannen rond: ‘We hebben het gehoord, Bangoura. Hartelijk dank, we zijn blij met de komst van deze vreemdeling. Chef Aly, heb je het ook gehoord? Imam Yaya, heb je het gehoord? Laat deze man spreken en zich voorstellen.’ De oudere mannen vergaderen zittend op een mat
14 Er volgt een gemurmel van stemmen: ‘Ik heb het gehoord, karamogo. Bisimillah , laat hij spreken. Hij heeft onze toe - s t e m m i n g .’ Johan heeft veel ervan kunnen volgen. De mannen spreken niet in het Mogofin, hun eigen taal, maar in het Sousou , de handelstaal van het kustgebied. Alle taalgroepen in dat gebied spreken het Sousou als tweede taal. Ook Johan is bezig zich die taal eigen te maken. Hij kijkt de koranleraar afwachtend aan. Die knikt hem toe dat hij zich mag voorstellen. ‘Vaders, broeders, ik groet u allen. Ik dank u dat ik hier in uw midden mag zijn om het doel van mijn komst toe te lichten. Het is niet mijn eigen initiatief dat ik naar Guinee ben gekomen. Ik weet dat God mij geroepen heeft om in Guinee te werken. Ik kom uit Nederland. Dat is ver weg. Maar God heeft Zijn oog op Guinee laten vallen. Vier jaar geleden ben ik voor het eerst hier geweest om het land te bekijken. Toen al hoorde ik over de Mogofin. Vanaf het begin zijn mijn gedach - ten bij jullie taalgroep. Twee jaar geleden ben ik in Boké komen wonen en begonnen met het leren van de Sousou-taal. Onze kerk in Nederland heeft mij gezonden om in dit gebied rond Boké de boeken van God bekend te maken. Toen ik een - maal mijn plaats in Boké had gekregen, ben ik verschillende reizen naar het Mogofingebied gaan maken. Op een van die reizen ontmoette ik uw imam, die mij uitnodigde om bij u te komen. Ik ben heel dankbaar en blij dat ik hier mag zijn. Ik groet u ook hartelijk namens mijn zenders in Nederland.’ De koranleraar heeft geluisterd met zijn ogen naar de grond. Als Johan klaar is met zijn introductie, kijkt hij op. ‘Vreemde - ling, welkom! Wij zijn blij dat u gekomen bent. U bent welkom bij ons. Oude mannen, hebt u het gehoord?’ Bangoura neemt namens allen het woord: ‘Welkom! Ik ben heel blij, want het zijn niet ménsen die u hebben gestuurd,
15 maar God! Heel veel regenseizoenen geleden heb ik een droom gehad. Ik zag een splitsing in de weg van Garama en ik liep die ene weg naar links op, met mijn fiets. Ik zag toen langs die weg twee huizen staan waar witte mensen in en uit liepen. Ik groette hen, maar zij verstonden mij niet. Ik verstond hen ook niet. Ik stapte weer op mijn fiets en ging verder. Ik wist toen niet wat die droom betekende, maar nu weet ik het: God heeft deze vreemdeling naar ons gestuurd. We moeten hem ontvangen in ons dorp!’ Een groot gevaar Het blijft stil in de groep. Elke oudste heeft zijn eigen gedach - ten. Vooral een van de geestelijke leiders kijkt bedenkelijk. Aly de dorpschef spreekt uit wat de anderen denken. Om te voorkomen dat de evangelist hoort wat ze zeggen, spreekt hij verder in het Mogofin. ‘We moeten voorzichtig zijn met het ontvangen van deze vreemdeling. Hij is een christen en we weten allemaal wat de katholieken hier verderop in Katako voor leven leiden: ze zijn vaak dronken, ze doen overspel, ze roken en ze vereren Maria. En wat gebeurt er als die witten zich hier vestigen? Gaan ze dan niet onze jonge mensen uit onze godsdienst halen? Ik zie hem als een groot gevaar!’ ‘Oom Aly heeft gelijk’, reageert een ander. ‘Jullie weten allemaal wat de witte mensen doen. Ze komen hier met hun gewoonten en beïnvloeden onze jongeren. Kijk maar naar die Europeanen in Kamsar, bij de bauxietfabriek. Ze heten christenen, maar ze doen alles wat God verboden heeft.’ ‘Laten we eens naar onze eigen mensen kijken, Keita.’ Bangoura is niet bang om anderen tegen te spreken. ‘Zijn alle moslims hetzelfde? Houden wij ons allemaal aan de wet- ten van God? Bidt iedereen elke dag vijf keer? Veel Mogofin
16 heten wel moslim, maar zijn ze het wel echt? Zo is het ook met christenen. Die zijn niet allemaal hetzelfde. Deze man is een man van God. We moeten luisteren naar de boeken van God, dat zegt ons eigen boek toch ook?’ Hij draait zich naar Johan en zegt in het Sousou: ‘Heb je soms iets bij je om voor te lezen? Pak het dan en vertel ons uit de boeken van God.’ Twee soorten mensen Evangelist Johan haalt een oude Sousou-vertaling van de Psal - men uit zijn tas. Hij begint in het Sousou Psalm 1 te lezen: Geluk is er voor de mens, die niet de raad van slechte mensen volgt, die niet wandelt in het spoor van zondaren, die niet zit naast roddelaars. Geluk is er voor de mens, die houdt van de wet van de Heere , die zijn hart zet op de wet van de Heere , dag en nacht. Die mens lijkt op een boomstam die staat langs een rivier: Hij spruit uit op zijn tijd, zijn bladeren verwelken niet. Die mens, alles wat hij aanpakt, dat gaat hem voorspoedig af. Maar zo gaat het niet met de slechte mens: Die lijkt op het kaf van rijst, dat de wind meeneemt. De slechte mensen zullen vallen op de oordeelsdag; ze zullen niet staande blijven te midden van de rechtvaar - digen. Voor hen is er geen verblijfplaats.
17 De Heere zorgt voor de rechtvaardigen op hun weg, maar de weg van de slechte mensen wordt een weg van ondergang. De oudsten hebben aandachtig geluisterd naar de woorden. ‘Dit zijn de woorden van koning Dauda , uit de Jaburu. De eerste Sora begint met het verschil tussen de rechtvaardigen en de slechte mensen. Degenen die God en Zijn wet liefhebben, en degenen die zichzelf liefhebben. Hun bron is verschillend, maar ook de vrucht van hun leven. De rechtvaardigen herken je aan hun levenswandel: zij wandelen met God. De slechte mensen hebben geen toekomst, zij houden aan hun eigenliefde niets over. Er zijn maar twee wegen: met God of zonder God. Welke weg bewandelen wij? Nu, dat is de boodschap die de boeken van God brengen. En die boodschap wil ik graag ook aan u brengen.’ Imam Bangoura en nog een paar anderen zijn enthousi -
18 ast. ‘Zie je wel? Het gaat over God. Deze mensen aanbidden dezelfde God als wij. Ze komen ons niet aftrekken van onze godsdienst. We kunnen veel van hen leren!’ Anderen zijn gereserveerd. Ze weten niet goed raad met deze vreemdeling. Ze voelen aan dat hij een goede man is, maar tegelijk houden ze hun twijfels: Wat zal de komst van deze man het dorp brengen? De koranleraar maakt duidelijk dat de zitting ten einde loopt. Hij kijkt de kring rond: ‘Goed, we hebben het allemaal gehoord. God is groot. God is groot! Hij is Koning, de Enige! Er is geen God behalve God. Laten we deze vreemdeling zege - nen voordat hij weggaat. Moge God hem zegenen en helpen! Moge God geven dat zijn taak hier in Guinee voorspoedig is! En hij is altijd welkom om nog eens terug te komen. Wil je dat tegen hem zeggen, Bangoura?’ Bangoura pakt met beide handen de rechterhand van de Imam Bangoura
19 evangelist. Hij kijkt hem met grote, blijde ogen aan: ‘Vreem- deling, de oudsten bedanken je voor je komst! We zien je graag nog terugkomen. Mogofin sturen nooit vreemdelingen weg, van wat voor ras of godsdienst ze ook zijn. Een vreemdeling, en zeker een witte, is een geschenk van God en een zegen voor zijn gastheer. Daarom: wees niet bang, wees niet bezorgd, je bent altijd welkom!’ Bangoura doet samen met een aantal oudsten Johan uitge - leide tot aan de deur van zijn auto. Met een omhelzing laat hij hem gaan. Moslims of animisten? Het is 18 april 1986, zeven jaar vóór de ontmoeting van evan - gelist Johan met de imam. Het bestuur van de zending in Nederland vergadert over een belangrijk onderwerp. Er moet een nieuw zendingsveld worden gezocht. Op twee velden, Papua en Nigeria, is de pioniersfase voorbij. Het zendings - bestuur wil graag het werk uitbreiden naar andere landen. Maar waar is zendingswerk het hardst nodig? Er is al een selectie gemaakt van een aantal landen die in aanmerking komen. Daarvan zijn Guinee, Mali en Ecuador overgebleven. Het zijn landen die – op dat moment – stabiel zijn, waar een redelijke vrijheid van godsdienst heerst en waar betrekkelijk weinig andere zendingsorganisaties actief zijn. In Guinee wer - ken op dat moment achttien zendelingen op een bevolking van 5,5 miljoen mensen. In Mali is de situatie iets gunstiger, maar ook daar is op elke 70.000 mensen slechts één zendeling werkzaam. Guinee en Mali zijn ook landen met een grote moslimmeerderheid. Dat wordt door een aantal leden van het bestuur als een bezwaar gezien. ‘Maar de Heere zal toch uit alle talen en volken Zijn kinderen toebrengen?’ brengt iemand ertegen in. ‘Dat mag je niet zomaar als uitgangspunt hanteren’,
20 reageert een ander bestuurslid. ‘Het is beter om daar te gaan werken waar het zendingswerk naar de mens gesproken goede vruchten af zou kunnen werpen.’ Hij noemt hierbij dat het werken onder de islamieten veel moeilijker is dan het werken onder de animisten. Onder de animisten zou een betere ingang gevonden kunnen worden voor het Evangelie. Er ontstaat een discussie binnen het deputaatschap waarbij het merendeel de voorkeur geeft aan het doen van zendings - werk onder animisten boven het werken onder moslims. De vraag komt naar voren of het niet mogelijk is om te onderzoe - ken welke gebieden in Guinee nog voornamelijk uit animisten bestaan en of het mogelijk is om daar binnen te komen als organisatie. De algemeen secretaris krijgt de opdracht om dat onderzoek te doen. Man van vrede Bij veel vertaalprojecten wereldwijd ligt het initiatief bij de lokale kerken. Alleen als díé een vertaalorganisatie uitnodigen voor een vertaalproject, kan er worden begonnen met het vertalen van de Bijbel. In het geval van de Mogofin is er geen uitnodiging van een kerk of gemeente. In de hele regio Boké is op dat moment geen Guinese kerk aanwezig. De uitnodiging komt op een bijzondere manier. Voordat de zendingsdeputaten in Nederland nadenken over zending onder moslims of animisten, heeft God Zijn oog al op de Mogofin laten vallen. Via een droom aan imam Bangoura bereidt Hij in de jaren tachtig de weg, waardoor deze ont - vankelijk is om de eerste zendeling in Garama te ontvangen. Bangoura is een ‘zoon van vrede’: ‘En in wat huis gij zult ingaan, zegt eerst: Vrede zij deze huize! En indien aldaar een zoon des vredes is, zo zal uw
21 vrede op hem rusten; maar indien niet, zo zal uw vrede tot u wederkeren. En blijft in datzelve huis, etende en drinkende hetgeen van hen voorgezet wordt; want de arbeider is zijn loon waardig; gaat niet over van het ene huis in het andere huis’ (Lu k. 10 :5 -7 ). Na nog een paar vrijdagmiddagbezoeken worden Johan ver - schillende terreinen aangeboden waarop hij een zendingspost kan beginnen. De keuze valt op een terrein van twee hectare groot, net buiten het dorp. Aan de kopse kant van het terrein ligt het voetbalveld van Garama, aan de lange zijde loopt de wadi die scheiding maakt tussen Garama en het gehucht Sunsuru. Het terrein is niet erg vruchtbaar, er zit veel ijzer - houdend gesteente in de grond, waardoor de groei van vrucht - bomen wordt verhinderd. Evangelist Wim Polinder citeert in 1999 in een nieuwsbrief uit Guinee de negentiende-eeuwse zendeling Robert Bruce: De tuinman Abdoulaye vervoert gras over het steenachtige terrein
22 ‘Ik ben niet bezig met oogsten, ik kan nauwelijks beweren dat ik aan het zaaien ben; ik ben ook niet aan het ploegen; maar ik ben stenen op de akker aan het weghalen.’ Polinder noemt drie grote stenen die het ploegen en zaaien bemoeilijken: de taal, de cultuur en het wantrouwen. Voordat de Bijbel vertaald kan worden en de boodschap van het Evan - gelie verspreid, moeten eerst die stenen worden opgeruimd. Op 20 mei 1994 wordt het contract tussen de zending en de landeigenaren gesloten, in bijzijn van de burgemeester, het dis - trictshoofd en de dorpsoudsten. Twee oudsten van de familie Keita ondertekenen de afspraak dat het terrein onvoorwaar- delijk aan de zending wordt gegeven, sans condition. Achteraf zal blijken dat een schriftelijk contract in een samenleving zonder schrift geen garantie is om misverstanden te voorkó - men. Verschillende keren zijn er conflicten met de families over de interpretatie van de afspraken. Die conflicten brengen aan het licht dat het ‘schenken’ van een terrein niet helemaal belangeloos gebeurt. Heimelijk hopen de landeigenaren rijk te worden van de schenking. Wanneer dat hun tegenvalt, eisen ze hun land weer terug. Bij elk conflict is het imam Bangoura die zich onvoorwaardelijk achter ons stelt. ‘Kees Jan, ga gewoon aan je werk. Trek je niets aan van al het geschreeuw. Het is vooral één familiehoofd dat de boel opstookt. Hij kreeg vrijdag na de moskeedienst bijna iedereen achter zich, maar wees niet bang. Hij krijgt je niet weg van jullie grond. Hij is alleen maar uit op geld en op jullie huizen. Maar laat je niet door hem intimideren. Als hij jullie vals beschuldigt, laat hem maar. Geef geen antwoord, ga niet schelden. Doe vriendelijk tegen hem, groet hem hartelijk. Ik ben jullie eigenlijke tuteur . Ik sta achter jullie. Wees niet bang, maak je geen zorgen.’
23 Zo toont Bangoura zich in zijn latere leven een man van vrede. In het verleden hield hij zich bezig met het verdrijven van boze geesten. Als iemand in het dorp een huis wilde bou- wen, riep hij eerst imam Bangoura erbij om de geesten van dat terrein te verjagen. Pas daarna werd begonnen met de bouw van het huis. Die praktijk heeft de imam op zeker moment losgelaten. Vanaf de komst van de eerste zendingswerkers tot aan zijn sterven in 2007 heeft Bangoura een honger om het Woord van God te horen. Vooral de verhalen rond Jezus wil hij telkens opnieuw horen. Op een dag zegt hij tegen mij: ‘Isa leed voor ons. Hij heeft de zonden van de wereld op Zich genomen en die tot Zijn eigen zonde gemaakt zodat Hij stierf. Als Isa niet gestorven was, had Hij onze zonden niet kunnen dragen, dan had God onze zonden niet kunnen vergeven. Maar nu Hij gestorven is en opgestaan, nu heeft Hij al onze zonde tenietgedaan.’