Inhoud Voorwoord door Zijne Hoogwaardige Excellentie dr. Michael Nazir-Ali 9 1. Een ongewoon begin 12 2. Onrust 20 3. Zoals de hemel 30 4. Geroepen door God 41 5. De academische bijenkorf 48 6. Een profetisch woord 57 7. Levensbepalende gebeurtenissen 66 8. Een nieuw leven 76 9. Meerdere mijlpalen 85 10. Naar Coventry gestuurd 93 11. Naar het Midden-Oosten 103 12. Terugkeer naar Irak 111 13 . De weg naar Alexandrië 121 14 . Steun en verzoening gaan hand in hand 130 15. Terug naar Coventry 139 16. Tot leven gewekt 150 17. Een oase van genezing 159 18. Wees niet voorzichtig, neem risico’s 167 19. Een gewone dag 178 20. Het grotere plaatje 185 21 . Mijn keuze 193 22. Heel bijzondere mensen 199
Nawoord: Tariq Aziz 213 Epiloog: Laat fragment 217 Dankwoord 223
9 Voorwoord Ik ken Andrew al heel lang, doordat zijn moeder in mijn voorma - lige bisdom Rochester woonde. Pas toen hij me vroeg om hem te bezoeken in Bagdad realiseerde ik me echter wat een opmerkelijk persoon hij is. In dit boek vertelt hij dat religieus leiders behoefte hebben aan een comfortabele verblijfplaats tijdens conferenties. Dat geldt absoluut niet voor hemzelf! Hij woont, zoals hij zelf zegt, heel eenvoudig in een kamer in een klein huis naast St. George’s Church. Ik heb daar bij hem gelogeerd en ik weet niet hoe hij het voor elkaar kreeg om daar zo te wonen, vooral met zijn slopende ziekte.Andrew is er erg goed in om op het verkeerde moment op de verkeerde plek te zijn – in ieder geval vanuit een menselijk perspec - tief. Of het de intifada is in Israël/Palestina of terreur in Bagdad, hij is er. Dit is vast heel frustrerend voor beveiligers, diplomaten en beleidsmakers, maar het komt door Andrews gehoorzaamheid aan goddelijke leiding. Zijn bediening in St. George’s is niets minder dan wonderbaar - lijk en we bidden dat het werk door zal gaan met de buitengewo - ne Iraakse christenen, nu Andrew daar niet langer is. Zijn werk is een voorbeeld geweest, en dat is het nog steeds, van een holistische missie met aanbidding, gebed, genezing (medisch en geestelijk), voeding, getuigenis en liefde tegelijk.Andrew wordt gedreven door zijn eigen Jesaja-visioen, geba - seerd op Jesaja 61:1-4. Dit heeft hem ertoe gebracht om de onaan -
10 zienlijken lief te hebben, een vriend te worden van de mensen die geen vrienden hebben, om vijanden bij elkaar te brengen zodat ze vriendschap kunnen sluiten en om verzoening én steun met el - kaar te combineren voor de mensen die hongerig, dakloos en ziek zijn. De resultaten zijn duidelijk zichtbaar voor iedereen.Hoewel de wereld hem heel recent heeft leren kennen als de ‘dominee van Bagdad’, omvat zijn visie het hele Midden-Oos - ten. Misschien wordt hij wel weer teruggeleid om op een grotere schaal verzoening en vrede te brengen in dat gewelddadige deel van de wereld. Het is natuurlijk niet alleen Andrews wérk dat de aandacht ver - dient, maar ook het wonder van zijn persoonlijke getuigenis. De directheid van zijn wandel en zijn spreken met God is duidelijk zichtbaar voor iedereen die tijd met hem doorbrengt. Hij is zelf de ‘gewonde genezer’, die anderen genezing brengt terwijl hij zelf ernstig ziek is. Hierin is hij een getuige van de gekruisigde Chris - tus, de Ene die hij met hart, verstand en lichaam dient. We moeten ook de offers zien die zijn gezin heeft gebracht door hem als het ware aan deze bediening te geven. Laten we hopen dat ze nu een beetje meer van hem zullen zien.Ik ben blij dat hij dit boek heeft geschreven, zodat we zijn gepas - sioneerde toewijding en zijn sterke geloof in de Ene die hem blijft sterken beter kunnen begrijpen. Zijne Hoogwaardige Excellentie dr. Michael Nazir-Ali, de voormalige bisschop van Rochester
11 Sinds ik De weg naar verzoening heb geschreven, is er veel gebeurd. Meer Iraakse christenen zijn hun land ontvlucht om te ontsnap - pen aan moord, martelingen en onderwerping. De sektarische oorlog tussen de soennieten en de sjiieten in Irak is scherper ge - worden. En de regering van Obama heeft eindelijk besloten om de vervolging van religieuze minderheden door de Islamitische Staat, waaronder christenen, een genocide te noemen. De Foundation for Relief and Reconciliation in the Middle East blijft aan het front werkzaam. We bieden noodhulp aan duizen - den interne vluchtelingen in Noord-Irak. In Jordanië zorgen we nu voor vijfhonderd Iraakse vluchtelingengezinnxen – we geven hun voedsel, medische zorg en onderdak. We hebben ook een school opgericht in Marka, een buitenwijk van Amman, waar we honderdvijfenzevenxtig kinderen een opleiding geven. De Nederlandse steun voor ons werk is fantastisch. Dit jaar bezocht ik de conferentie van de Navigators in Gelderland en ik was diep onder de indruk van de liefde van de jongeren voor hun Iraakse broeders en zusters in Christus. Ik ben erg dankbaar voor hun steun; jullie helpen ons om onze missie te volbrengen. Ik hoop dat onze achterban in Nederland ons blijft steunen en voor ons blijft bidden, zoals ik ook voor hen bid. Genade en Vrede, Kanunnik Andrew WhiteApril 2016
12 hoofdstuk 1 Een ongewoon begin Mijn vroegste herinnering is dat me verteld werd hoeveel Jezus van me hield. Ik groeide op in een christelijk gezin en mijn ouders grepen elke kans aan om de liefde van God aan me te laten zien. Ik kan me dus niet herinneren dat ik ooit niets over Jezus wist. Hij heeft vanaf het begin deel uitgemaakt van mijn leven en ik hield net zo veel van Hem als Hij van mij.Zelfs zonder dat me dat verteld werd, dacht ik dat ik elke dag met Jezus zou moeten praten, en dat deed ik ook. Mijn ouders ba - den elke avond met me als ze me naar bed brachten en ik wist dat dat het moment was waarop ik met Hem kon praten. Mijn kinder - lijke gebed was elke avond hetzelfde: Lieve Here Jezus, ik hou zo veel van U. Dank U wel dat U zo veel van mij houdt. Dank U wel dat U mijn gebeden hoort en verhoort. Ook nu nog begin ik mijn avondgebed met dezelfde woorden. Ik heb ze nog nooit eerder opgeschreven, en nu ik dat doe barst ik bijna in huilen uit. Maar ik probeer heel hard om dat niet te doen, want ik zit nu in een vliegtuig te schrijven! Ik was vast niet veel ouder dan twee toen ik dat gebed begon te bidden – waarschijnlijk toen ik net had leren praten. Zo echt is Jezus mijn hele leven al voor me geweest. Ik kan me dus ook niet een bepaald moment herinneren waarop ik een ‘bekeringserva -
13 ring’ had, zoals de meeste mensen dat noemen. Ik hield altijd al van Jezus en ik wist in mijn hart dat Hij van me hield, dus er was geen ‘voor en na Jezus’ voor mij; er was alleen maar Jezus, en Hij was altijd bij me.Ik heb ook nog nooit aan mijn redding getwijfeld. Zelfs toen ik theologie studeerde in Cambridge en veel mensen om me heen twijfelden, was mijn geloof zeker. Wanneer ik in kerken spreek dan plaag ik de gemeente graag door te zeggen dat ik me nooit heb bekeerd. Mensen reageren daar meestal op met een mengeling van ongeloof, geschoktheid en ont - zetting! Ons gezin was christelijk, maar niet anglicaans. Mijn vader, Maurice White, was een overtuigd calvinist, en mijn moeder, Pauline, was in de pinkstertraditie van de Assemblies of God op - gegroeid. Mijn geloof werd dus gevormd in een smeltkroes van kerkelijke culturen. De pinkstergemeenten leggen de nadruk op ‘je hart aan Jezus geven’ wanneer je tot geloof komt. Vanaf de kan - sel wordt er vaak een oproep gedaan om naar voren te komen, om mensen aan te moedigen om ‘de keus te maken om Jezus te volgen’. Als kind maakte ik me er lang zorgen over dat ik nooit of - ficieel ‘mijn hart aan Jezus had gegeven’ en ik was er niet helemaal zeker van wat er eigenlijk mee bedoeld werd. Op mijn kinderlijke manier probeerde ik te ontdekken hoe je dat zou kunnen doen, dus ik knipte letterlijk een hart uit een vel papier om het op de een of andere manier aan Hem te geven! Een tevreden kindertijd Ik heb alleen maar fijne herinneringen aan het grootste deel van mijn kindertijd en ik was een bijzonder vrolijk kind. Ik had een zus, Joanna, die twee jaar ouder was dan ik, en Mark, een elf maanden jonger broertje. We waren geen rijk gezin – eigenlijk waren we zelfs arm – maar we waren erg tevreden. Hoewel we arm waren, hadden
14 we nooit te weinig speelgoed – we hadden juist erg veel speelgoed, waarvan het grootste deel door mijn vader was gemaakt.Mijn vader had een Engels-Indiase achtergrond; hij was gebo - ren in de – een beetje vreemde – stam van Britse Indiërs die was ontstaan in de tijd dat de Britten het voor het zeggen hadden in India. Hij was opgegroeid in een erg voorname, invloedrijke fa - milie, maar hij had ervoor gekozen om met mijn moeder te trou - wen, helemaal tegen de wil van zijn familie in. Zijn ouders vonden dat ze niet de ‘juiste’ sociale achtergrond had, omdat ze uit een eenvoudige arbeidersfamilie kwam. Uiteindelijk werd mijn vader onterfd en kwamen hij en mijn moeder terecht in een arme wijk van Londen, waar ze een eenvoudig leven leidden.Maar mijn moeder had een rijke geestelijke erfenis. Haar vader had aan een van de vijf bijbelscholen van de Assemblies of God ge - studeerd en werkte na zijn afstuderen samen met Smith Wiggles - worth, een van de grootste pinksterleiders aller tijden. Vandaag ben ik goede vrienden met Henry Fardell, een achterkleinzoon van Wigglesworth, en de invloed van de pinksterpionier weer- klinkt nog steeds in de generaties. Mijn vader was een bijzonder slimme man. Hij was afgestu - deerd in de biologie, de weg- en waterbouwkunde en de theolo - gie. Hij kende alle klassieke talen en kon vloeiend schrijven in het Latijn en in het Oudgrieks. Maar zijn begrip van wiskunde liet me versteld staan. Hij probeerde me wiskunde uit te leggen en ik be - greep er nooit wat van. Ik werd van zijn drie kinderen als het kind met de vriendelijkste persoonlijkheid beschouwd, maar niet als de slimste.Van het speelgoed dat mijn vader voor ons maakte, waren twee bepaalde dingen erg belangrijk voor me. Het eerste was een kleine houten boerderij. Het had authentieke houten bijgebouwen die werden omringd door groepjes houten bomen. Ik liet allerlei plas - tic boerderijdieren op mijn boerderij wonen en was er uren zoet
15 mee. Ik liet ze heen en weer lopen en speelde het boerderijleven na, zoals ik me dat voorstelde. Wat mijn boerderij erg bijzonder maakte, was mijn favoriete dier: een kangoeroe! Ik weet niet waar - om, maar ik had een voorliefde voor kangoeroes. Ik had ook een zachte kangoeroe met een baby in haar buidel, die mijn moeder voor me gebreid had.Mijn andere gedenkwaardige stuk speelgoed kreeg ik toen ik ouder was; het heeft het een aantal jaren volgehouden. Het was de meest geweldige houten skelter. Hij was vooral van hout gemaakt, maar mijn vader had ’m gebouwd als een oude Rolls-Royce, met een echt werkend stuur, erg goede vering en een metalen ‘motor - kap’, die gemaakt was met de typische huisvormige hoeken van de Silver Ghost. Het was een knap stukje werk en ik koesterde het. Mijn namaak-Rollsskelter x had een bijzondere eigenschap: de motorkap kon open en eronder zat een opbergvak. Daarin be - waarde ik een uitgebreide ehbo-trommel. Net als mijn geloof is mijn fascinatie voor de geneeskunde er altijd al geweest. Het is moeilijk te zeggen wanneer dat begonnen is, maar tijdens mijn skelterjaren was ik erg geïnteresseerd in de ehbo. Het kwam dan ook niet als een verrassing toen ik op mijn ne - gende besloot om bij de St. John’s Ambulance Brigade te gaan. St. John had een geweldig vooruitziende blik en gaf training aan jonge jongens en meisjes, waardoor het werk ook nu nog gedaan wordt. Op donderdagavond was er altijd een bijeenkomst van de Bri - gade: het hoogtepunt van mijn week. We kwamen bij elkaar voor ehbo-lessen en oefenden de technieken die we al geleerd hadden. Nu ik veertig jaar later daarop terugkijk, sta ik er versteld van hoe - veel mij werd geleerd, ondanks dat ik een kind was. Maar ik vond het niet genoeg om les te krijgen, ik wilde oefenen! Ik begon dus alle kinderen uit mijn buurt te behandelen als ze kleine ongelukjes hadden gehad. Ik besef dat het nu vreemd klinkt, maar wanneer ik hoorde dat iemand zich pijn had gedaan, dan ging ik er met
16 mijn skelter heen en verleende ik eerste hulp. Mijn skelter was een soort onofficiële juniorambulance. Uiteindelijk hoorde zelfs de plaatselijke huisarts hiervan en hij complimenteerde me met mijn ehbo-vaardigheden!Geestelijke vorming Tijdens het grootste deel van mijn jeugd zoog ik als een spons in - formatie op. Terwijl de andere jongens buiten aan het voetballen waren, was ik aan het studeren. Ik verdiepte me in de geneeskunde en in geestelijke zaken. Ik herinner me dat een van de eerste boeken waaruit ik werd voorgelezen De Heilige Oorlog van Bunyan was, een boek dat hij schreef in 1682 toen hij een gevangenisstraf van twaalf jaar uitzat omdat hij zonder verxgunning had gepreexkt. Ja, de ervaringxen die ik opdeed, verschilden erg van die van de meeste kinderen. Ik her - inner me ook dat me vrij complexe theologische concepten wer - den bijgebracht, zodat ik toen ik zes was de vijf punten van het calvinisme kon opzeggen: Totale verdorvenheid Onvoorwaardelijke xverkiezing Beperkte verzoening Onweerstaanbare genade Volharding van de gelovigen Ik herhaalde de punten niet alleen maar als een papegaai, ik kon zelfs uitleggen wat elk punt betekende. Zondagen waren een mengeling van geestelijke tradities. ’s Och- tends ging het hele gezin naar de bijbelstudie en daarna naar de dienst van een baptistengemeente. Na de dienst gingen we snel naar huis voor onze zondagse lunch, waarna we naar de grote kerk van de Assemblies of God gingen, die bij ons in de buurt stond, voor
17 hun bijbelstudie. We namen broodjes mee en bleven dan voor de avonddienst.Mijn geloofsopvoeding was echt multidimensionaal. Mijn va - der had een ongewone liefde voor de Joden, die duidelijk naar vo - ren kwam in zijn geloof, en daarom leerde hij me niet alleen over het christendom, maar ook over het jodendom. Hij liet me zien dat het jodendom in xfeite het fundament wxas van het christelixjke geloof. Ik werd me ook bewust van het kwaad van het antisemi - tisme en leerde over de Holocaust. Ons gezin woonde in een wijk van Londen die altijd Joods was geweest en waar dus een van de grootste Joodse begraafplaatsen was. Als jongetje nam ik het an - tisemitisme erg serieus en hoewel ik nooit had gezien dat de be - graafplaats werd aangevallen, was ik me ervan bewust dat dat zou kunnen gebeuren, dus ik ging regelmatig bij het hek staan om de begraafplaats te ‘bewaken’.Terwijl andere kinderen The beano of The dandy 1 lazen, las ik boeken over het judaïsme en de geneeskunde. Toen ik tien was las ik veel in A Jewish theology van rabbi Louis Jacobs en in An intro - duction to surgery. 2 Daarnaast las ik allerlei aanvullende werken. Ik bracht uren door in de plaatselijke bibliotheek op zoek naar de juiste soort boeken, die ik dan mee naar huis nam en verslond. Wat wil je worden als je groot bent? Ik herinner me dat onze meester ons op een dag vertelde dat we allemaal moesten nadenken over wat we wilden doen als we groot waren. Veel van mijn klasgenoten hadden geen idee van wat ze wilden gaan doen, maar ik was er altijd erg duidelijk over – al wa - ren mijn ideeën nogal onconventioneel. Ik wilde graag iets doen 1 The beano is een Britse strip voor kinderen, die in 1938 voor het eerst werd uitgegeven door D.C. Thomson & Co. The dandy werd door dezelfde uitgever van 1937 tot 2012 gepubliceerd. 2 Behrman House Publishing, 1973 .
18 met mijn passie voor geloof en geneeskunde. Ik wist genoeg over het laatste om te besluiten welke specialisatie ik wilde gaan doen: anesthesie. Ik wilde zowel een priester als een anesthesist worden, en dat zei ik ook tegen mijn meester. Die zei dat ik een van beide kon doen, maar niet allebei tegelijk.Ik had soortgelijke gesprekken met mijn ouders. Zij vertelden me dat ik arts kon worden als ik dat wilde, maar dat ik geen ‘pries - ter’ kon worden omdat ik baptist was en baptisten hebben geen priesters. Deze gesprekken ontmoedigden me niet. Ik wist dat God me deze dubbele roeping had gegeven en dat Jezus me op de een of andere manier zou helpen om alles te doen wat ik in dit leven moest doen. Rond deze tijd sloot ik een onwaarschijnlijke vriendschap, die een diepgaande invloed op mijn geestelijke vorming zou hebben, en die me zou helpen om aan mijn reis naar het priesterschap te beginnen. In dezelfde straat als ons gezin woonde een oude vrouw die bedlegerig was. Niemand zag haar ooit, maar we hoorden vaak over ‘Miss Davis’, vooral van haar zus, die naast ons woonde. Op een dag vroeg ik aan onze buurvrouw of ik Miss Davis, haar zus, mocht bezoeken. Ze verzekerde me ervan dat haar zus me graag zou willen ont - moeten en nog diezelfde dag werd ik uitgenodigd om naar haar huis te gaan.We werden meteen dikke vrienden en Miss Davis werd ‘tante Hilda’ voor mij. Ik bezocht haar vrijwel elke dag en ontdekte dat ze een diep geloof in Jezus had en veel van Hem hield. We baden samen over allerlei dingen; ze was een geweldige vrouw. Maar er was één probleem: tante Hilda was geen baptist of zelfs maar lid van een pinkstergemeente – ze was lid van de Anglicaanse Kerk. Het is heel triest, maar in de kringen van baptisten en pinkster - mensen waar ik mee omging in de jaren zeventig werden angli - canen niet eens als ‘echte’ christenen beschouwd. Maar het was