Hollandse meesters 1 Johannes 1:4 En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap volkomen wordt. De Herziene Statenvertaling is gebaseerd op een bijbelvertaling die in 1 637 naar buiten kwam. In diezelfde periode beleefde Nederland zijn Gouden Eeuw. De schilderkunst maakte een ongekende bloeiperiode door. Namen als Rembrandt van Rijn, Pieter Last- man, Ferdinand Bol en tientallen anderen spreken nu nog steeds tot de verbeeld ing. Deze schilders kozen naast maatschappelijke en persoonlijke thema’s o ok veel bijbelse onderwerpen. In deze uitgave zijn diverse bijbelse taferelen van de Holl andse meesters gecombineerd met bijbeltekst. De illustraties laten zien hoe de Hollandse meesters de bijbeltekst arti stiek hebben ver- werkt. Een enkele keer is er voor gekozen een vrijer thema van een schil der te verbinden met een bijbelfragment. We verwachten dat de kunstwerken herkenning bieden en gere- geld prikkelen om een bijbelfragment nog eens na te lezen. Deze uitgave is tot stand gekomen met medewerking van diverse voornameli jk Neder- landse musea. U vindt de bronnen achterin verantwoord. De kunstpedagoog dr. Jan Veldman heeft de redactie ondersteund bij de selectie. Deze kunstbijbel b iedt naast de tientallen afbeeldingen de integrale bijbeltekst. Frans Hals De apostel Johannes
INhoud Het Oude Testament GENESIS .................................................. 1 EXODUS ................................................ 69 LEVITICUS .......................................... 126 NUMERI .............................................. 167 DEUTERONOMIUM .............................. 225 J OZ UA ................................................. 273 RICHTEREN ........................................ 304 RUTH ................................................... 337 1 SAMUEL ............................................ 342 2 SAMUEL ........................................... 384 1 KONINGEN ...................................... 420 2 KONINGEN ...................................... 462 1 KRONIEKEN ..................................... 503 2 KRONIEKEN .................................... 540 EZRA ................................................... 587 NEHEMIA ........................................... 601 ESTHER .............................................. 620 JOB ..................................................... 630 PSALMEN ............................................ 67 7 SPREUKEN ........................................... 789 PREDIKER ............................................ 833 HOOGLIED .......................................... 844 JESAJA ................................................. 851 JEREMIA ............................................. 936 KLAAGLIEDEREN .............................. 1020 EZECHIËL ......................................... 1030 DANIËL ............................................. 1098 HOSEA ............................................... 1120 JOËL .................................................. 1132 AMOS ................................................. 1137 OBADJA ............................................. 1147 JONA ................................................. 1149 MICHA .............................................. 1152 NAHUM ............................................. 1160 HABAKUK .......................................... 1164 ZEFANJA ............................................ 1168 HAGGAÏ ............................................. 1172 ZACHARIA .......................................... 1175 MALEACHI ........................................ 1188 Het Nieuwe Testament MATTHEÜS ......................................... 1195 MARKUS ............................................. 1240 LUKAS ................................................ 1269 JOHANNES .......................................... 1318 HANDELINGEN ................................... 1353 ROMEINEN ......................................... 1399 1 KORINTHE ........................................ 1419 2 KORINTHE ........................................ 1438 GALATEN ............................................ 1451 EFEZE ................................................. 1458 FILIPPENZEN ..................................... 1465 KOLOSSENZEN ................................... 1470 1 THESSALONICENZEN ....................... 1475 2 THESSALONICENZEN ..................... 1479 1 TIMOTHEÜS .................................... 1482 2 TIMOTHEÜS .................................... 1488 TITUS ................................................. 1492 FILEMON ............................................ 1495 HEBREEËN ........................................... 1497 JAKOBUS .............................................. 1512 1 PETRUS ............................................. 1517 2 PETRUS ............................................ 1523 1 JOHANNES ........................................ 1527 2 JOHANNES ....................................... 1532 3 JOHANNES ....................................... 1533 JUDAS .................................................. 1534 OPENBARING ...................................... 1536 School_bible_2011.indb 6 11/3/11 3:49 PM
HET EERSTE BOEK VAN MOZES GENESIS De schepping 1 a In het begin schiep God de hemel en de aarde.2 De aarde nu was woest en leeg, en duisternis lag over de watervloed; en de Geest van God zweefde boven het water.3 En God zei: Laat er licht zijn! En er was licht. 4 En God zag het licht dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en de duisternis.5 En God noemde het licht dag en de duisternis noemde Hij nacht. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest:* de eerste dag. 6 b En God zei: Laat er een gewelf zijn in het midden van het water, en laat dat scheiding maken tussen water en water!7 En God maakte dat gewelf en maakte scheiding tussen het water dat c onder het gewelf is, en het water dat d boven het gewelf is. En het was zo.8 En God noemde het gewelf hemel. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de tweede dag. 9 En God zei: e Laat het water dat onder de hemel is, in één plaats samenvloeien en laat het droge zichtbaar worden! En het was zo. 10 En God noemde het droge aarde en het samengevloeide water noemde Hij zeeën; en God zag dat het goed was. 11 En God zei: Laat de aarde groen doen opkomen, zaaddragend gewas, vrucht -bomen, die naar hun soort vrucht dra- gen, waarin hun zaad is op de aarde! En het was zo. 12 En de aarde bracht groen voort, zaad- dragend gewas naar zijn soort en bomen die vrucht dragen waarin hun zaad is, 1:5 Toen ... geweest - Letterlijk: En het werd avond en het werd morgen; zie ook de verzen 8, 13, 19, 23 en 31. naar hun soort. En God zag dat het goed was.13 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de derde dag. 14 En God zei: f Laten er lichten zijn aan het hemelgewelf om scheiding te maken tussen de dag en de nacht; en laten zij zijn tot aanduiding van vaste tijden* en van dagen en jaren! 15 g En laten zij tot lichten zijn aan het he -melgewelf om licht te geven op de aarde! En het was zo. 16 En God maakte de twee grote lichten: het grote licht om de dag te beheersen en het kleine licht om de nacht te be-heersen; en ook de sterren.17 En God plaatste ze aan het hemelge-welf om licht te geven op de aarde,18 om de dag en de nacht te beheersen en om scheiding te maken tussen het licht en de duisternis. En God zag dat het goed was.19 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vierde dag.20 En God zei: Laat het water wemelen van wemelende levende wezens; en la-ten er vogels boven de aarde vliegen, langs het hemelgewelf!21 En God schiep de grote zeedieren en alle krioelende levende wezens waarvan het water wemelt, naar hun soort, en alle gevleugelde vogels naar hun soort. En God zag dat het goed was. 22 En God zegende ze en zei: h We e s vruchtbaar, word talrijk, en vervul het water van de zeeën; en laten de vogels talrijk worden op de aarde!23 Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de vijfde dag. 24 En God zei: Laat de aarde levende we- zens naar hun soort voortbrengen: vee, 1:14 tot aanduiding van vaste tijden - Letterlijk: tot tekenen en tot vaste tijden. School_bible_2011.indb 1 11/3/11 3:49 PM
2GENESIS 1 - 2 kruipende dieren en wilde dieren van de aarde, naar zijn soort! En het was zo.25 En God maakte de wilde dieren van de aarde naar hun soort, het vee naar hun soort, en alle kruipende dieren van de aardbodem naar hun soort. En God zag dat het goed was. 26 En God zei: Laten Wij mensen maken naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en laten zij heersen over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht, over het vee, over heel de aarde en over al de kruipende dieren die over de aarde kruipen!27 En God schiep de mens i naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; j mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen. 28 En God zegende hen en God zei tegen hen: k Wees vruchtbaar, word talrijk, vervul de aarde en onderwerp haar, en heers over de vissen van de zee, over de vogels in de lucht en over al de dieren die over de aarde kruipen! 29 En God zei: Zie l Ik geef u al het zaad- dragende gewas dat op heel de aarde is, en alle bomen waaraan zaaddragende boomvruchten zijn; dat zal u tot voed- sel dienen. 30 m Maar aan al de dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waarin leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. En het was zo.31 En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, n het was zeer goed. Toen was het avond geweest en het was morgen geweest: de zesde dag. 2 Zo zijn de hemel en de aarde vol-tooid, en heel hun legermacht. 2 o Toen God op de zevende dag Zijn werk, dat Hij gemaakt had, voltooid had, rustte Hij op de zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had. 3 En God zegende de zevende dag en hei- ligde die, want daarop rustte Hij van al Zijn werk, dat God schiep door het te maken.a Job 38:4; Ps. 33:6; 89:12; 136:5; Hand. 14:15; 17:24; Hebr. 11:3 b Ps. 33:6; 104:2; 136:5; Spr. 8:28; Jes. 42:5; Jer. 10:12; 51:15 c Ps. 33:7; 136:6; Spr. 8:24 d Ps. 148:4 e Job 26:10; 38:8; Ps. 24:2; 33:7; 136:6 f Ps. 136:7 g Deut. 4:19; Jer. 31:35 h Gen. 8:17 i Gen. 5:1; 9:6; 1 Kor. 11:7; Efez. 4:24; Kol. 3:10 j Matt. 19:4 k Gen. 8:17; 9:1,2,7 l Gen. 9:3; Ps. 104:14,15 m Ps. 104:14 n Deut. 32:4; Mark. 7:37 o Ex. 20:11; 31:17; Deut. 5:14; Hebr. 4:4 De schepping van de mens4 Dit is wat uit de hemel en de aarde voortkwam,* toen zij geschapen wer- den. Op de dag dat de HEERE God aarde en hemel maakte – 5 er was nog geen enkele veldstruik op de aarde en er was nog geen enkel veld- gewas opgekomen, want de HEERE God had het niet laten regenen op de aarde; en er was geen mens om de aardbodem te bewerken, 6 maar een damp steeg uit de aarde op en bevochtigde heel de aardbodem –7 toen vormde de HEERE God de mens uit a het stof van de aardbodem en blies de levensadem in zijn neusgaten; zo werd de mens b tot een levend wezen. 8 Ook plantte de HEERE God een hof in Eden, in het oosten, en Hij plaatste daar de mens, die Hij gevormd had. 9 En de HEERE God liet allerlei bomen uit de aardbodem opkomen, begerenswaar -dig om te zien en goed om van te eten; ook c de boom des levens, in het midden van de hof, en de boom van de kennis van goed en kwaad. 10 Een rivier kwam voort uit Eden om de hof te bevochtigen. En vandaar splitste hij zich en vormde vier hoofdstromen. 11 De naam van de eerste rivier is Pison; die is het die rond heel het land van Ha- vila stroomt, waar het goud is. 12 En het goud van dit land is goed; ook is er balsemhars en de edel steen onyx. 13 En de naam van de tweede rivier is Gihon; die is het die rond heel het land Cusj stroomt. 14 En de naam van de derde rivier is Ti- gris; die loopt ten oosten van Assur. En de vierde rivier is de Eufraat. 2:4 Dit is wat uit de hemel en de aarde voort- kwam - Letterlijk: Dit zijn de afstammelingen van de hemel en de aarde. School_bible_2011.indb 2 11/3/11 3:49 PM
Genesis 1:30 Maar aan alle dieren van de aarde, aan alle vogels in de lucht en aan al wat over de aarde kruipt, waarin leven is, heb Ik al het groene gewas tot voedsel gegeven. 1 x Melchior d’Hondecoeter Landschap met uitheemse dieren
11 G ENESIS 10 - 11 5 Van hen stammen de mensen af die zich over de kustlanden van de volken verspreid hebben, in hun landen, elk overeenkomstig zijn taal, overeenkom- stig hun geslachten, onder hun volken. 6 De zonen van c Cham zijn: Cusj, Mitsra-im, Put en Kanaän.7 De zonen van Cusj zijn: Seba, Havila, Sabta, Raëma en Sabtecha. De zonen van Raëma zijn: Sjeba en Dedan. 8 En d Cusj verwekte Nimrod; die begon een geweldenaar op de aarde te worden.9 Hij was een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE; daarom wordt gezegd: Als Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht van de HEERE. 10 Het begin van zijn koninkrijk bestond uit Babel, Erech, Akkad en Kalne in het land Sinear. 11 Uit dit land is Assur weggegaan en hij bouwde Ninevé, Rehoboth-Ir, Kalach 12 en Resen, tussen Ninevé en Kalach; dat is de grote stad. 13 Mitsraïm verwekte de Ludieten, de Ana-mieten, de Lehabieten, de Naftuchieten,14 de Pathrusieten, de Kasluchieten – uit wie de Filistijnen voortgekomen zijn – en de Kaftorieten. 15 Kanaän verwekte Sidon, zijn eerstge- borene, Heth, 16 en de Jebusiet, de Amoriet, de Girga- siet, 17 de Heviet, de Arkiet, de Siniet, 18 de Arvadiet, de Zemariet en de Hama-thiet; daarna zijn de geslachten van de Kanaänieten verspreid. 19 En de grens van de Kanaänieten reik - te van Sidon in de richting van Gerar tot aan Gaza, en in de richting van So-dom, Gomorra, Adama en Zeboïm, tot aan Lasa. 20 Dit waren de zonen van Cham, inge- deeld naar hun geslachten en naar hun talen, met hun landen en hun volken. 21 Ook bij Sem zijn zonen geboren; hij is de voorvader van alle zonen van Heber, en de broer van Jafeth, de oudste. 22 e Sems zonen waren: Elam, Assur, f Ar-fachsad, Lud en Aram.23 De zonen van Aram waren: Uz, Hul, Gether en Mas. 24 g Arfachsad verwekte Selah, en Selah verwekte Heber. 25 Bij Heber werden twee zonen geboren; de naam van de ene was Peleg,* omdat in zijn dagen de aarde verdeeld is, en de naam van zijn broer was Joktan. 26 Joktan verwekte Almodad, Selef, Ha- zarmavet, Jerah, 27 Hadoram, Uzal, Dikla, 28 Obal, Abimaël, Sjeba, 29 Ofir, Havila en Jobab. Zij allen waren zonen van Joktan. 30 Hun woongebied reikte van Mesja tot in de richting van Sefar, het bergland in het oosten. 31 Dit waren de zonen van Sem, inge-deeld naar hun geslachten en naar hun talen, met hun landen en hun volken. 32 Dit waren de geslachten van de zonen van Noach, ingedeeld naar hun afstam- ming, met hun volken; van hen stam-men de volken af die zich na de vloed over de aarde hebben verspreid.a 1 Kron. 1:4 b 1 Kron. 1:5 c 1 Kron. 1:8 d 1 Kron. 1:10 e 1 Kron. 1:17 f Gen. 11:10 g 1 Kron. 1:18 De toren van Babel 11 Heel de aarde had één taal en een-dere woorden. 2 En het gebeurde, toen zij naar het oos- ten trokken, dat zij een vlakte in het land a Sinear vonden. Daar gingen zij wonen. 3 En zij zeiden allen tegen elkaar: Kom, laten wij kleiblokken maken en die goed bakken! En de kleiblokken dien- den hun tot steen en het asfalt diende hun tot leem. 4 En zij zeiden: Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waar- van de top in de hemel reikt, en laten we voor ons een naam maken, anders worden wij over heel de aarde verspreid!5 Toen daalde de HEERE neer om de stad en de toren te zien die de mensenkinde-ren aan het bouwen waren,6 en de HEERE zei: Zie, zij vormen één volk en hebben allen één taal. Dit is het begin van wat zij gaan doen, en nu 10:25 Peleg kan vertaald worden met: verdeling. School_bible_2011.indb 11 11/3/11 3:49 PM
2 x Pieter Brueghel De toren van Babel Genesis 11:4 Kom, laten wij voor ons een stad bouwen, en een toren waarvan de top in de hemel reikt.
12GENESIS 11 - 12 zal niets van wat zij zich voornemen te doen, voor hen onmogelijk zijn. 7 Kom, laten Wij neerdalen en laten Wij hun taal daar verwarren, zodat zij geen van allen elkaars taal zullen begrijpen. 8 b Zo verspreidde de HEERE hen vandaar over heel de aarde, en zij hielden op met het bouwen van de stad. 9 Daarom gaf men haar de naam Babel;* want daar verwarde de HEERE de taal van heel de aarde, en vandaar verspreidde de HEERE hen over heel de aarde.a Gen. 10:10 b Deut. 32:8; Hand. 17:26 Nageslacht van Sem 10 a Dit zijn de afstammelingen van Sem: Sem was honderd jaar oud, toen hij Ar- fachsad verwekte, twee jaar na de vloed.11 Sem leefde, nadat hij Arfachsad ver-wekt had, vijfhonderd jaar; en hij ver-wekte zonen en dochters.12 Arfachsad had vijfendertig jaar ge-leefd, toen hij Selah verwekte. 13 Arfachsad leefde, nadat hij Selah ver- wekt had, vierhonderddrie jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 14 Selah had dertig jaar geleefd, toen hij Heber verwekte. 15 Selah leefde, nadat hij Heber verwekt had, vierhonderddrie jaar, en hij ver-wekte zonen en dochters.16 Heber had vierendertig jaar geleefd, toen hij Peleg verwekte. 17 Heber leefde, nadat hij Peleg verwekt had, vierhonderddertig jaar; en hij ver- wekte zonen en dochters. 18 b Peleg had dertig jaar geleefd, toen hij Rehu verwekte. 19 Peleg leefde, nadat hij Rehu verwekt had, tweehonderdnegen jaar; en hij ver-wekte zonen en dochters.20 Rehu had tweeëndertig jaar geleefd, toen hij Serug verwekte.21 Rehu leefde, nadat hij Serug verwekt had, tweehonderdzeven jaar; en hij ver- wekte zonen en dochters. 22 Serug had dertig jaar geleefd, toen hij Nahor verwekte. 11:9 Babel wordt hier in verband gebracht met een Hebreeuws woord dat ‘verwarren’ betekent. 23 Serug leefde, nadat hij Nahor verwekt had, tweehonderd jaar; en hij verwekte zonen en dochters. 24 Nahor had negenentwintig jaar ge-leefd, toen hij Terah verwekte.25 Nahor leefde, nadat hij Terah verwekt had, honderdnegentien jaar; en hij ver- wekte zonen en dochters. 26 Terah had zeventig jaar geleefd, toen hij Abram, Nahor en Haran verwekte. a Gen. 10:22 enz.; 1 Kron. 1:17 enz. b 1 Kron. 1:25 Nageslacht van Terah27 a Dit zijn de afstammelingen van Terah: Terah verwekte Abram, Nahor en Haran; en Haran verwekte Lot. 28 Haran stierf tijdens het leven van zijn vader Terah, in zijn geboorteland, in Ur van de Chaldeeën. 29 En Abram en Nahor namen zich vrou-wen; de naam van Abrams vrouw was Sarai, en de naam van Nahors vrouw was b Milka, een dochter van Haran, de vader van Milka en Jiska. 30 c Sarai nu was onvruchtbaar; zij had geen kind.31 d En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, zijn kleinzoon, de zoon van Haran, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram, en zij trokken met hen uit Ur van de Chaldeeën om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen tot Haran en bleven daar wonen. 32 De dagen nu van Terah waren twee-honderdvijf jaar, en Terah stierf in Ha- ran. a Joz. 24:2; 1 Kron. 1:26 b Gen. 22:20 c Gen. 16:1,2; 18:11,12 d Joz. 24:2; Neh. 9:7; Hand. 7:4 De roeping van Abram 12 De HEERE nu zei tegen Abram: a Gaat u uit uw land, uit uw fami- liekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal. 2 Ik zal u tot een groot volk maken, u ze- genen en uw naam groot maken; en u zult tot een zegen zijn. 3 Ik zal zegenen wie u zegenen, b en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken; en in u zullen alle geslachten van de aardbo-dem gezegend worden. School_bible_2011.indb 12 11/3/11 3:49 PM
1216MATTHEÜS 15 9 maar tevergeefs eren zij Mij, omdat zij leringen onderwijzen die f geboden van mensen zijn. 10 g En toen Hij de menigte bij Zich ge-roepen had, zei Hij tegen hen: Luister en begrijp het goed:11 h Wat de mond ingaat, verontreinigt de mens niet; maar wat de mond uitkomt, dat verontreinigt de mens. 12 Toen kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Weet U wel dat toen de Farizeeën dit woord hoorden, zij er aanstoot aan namen?13 Maar Hij antwoordde en zei: i Elke plant die Mijn hemelse Vader niet ge- plant heeft, zal uitgetrokken worden.14 Laat hen gaan; j het zijn blinde gelei-ders van blinden. Als nu een blinde een blinde geleidt, zullen zij beiden in een kuil vallen.15 k Petrus antwoordde en zei tegen Hem: Verklaar ons deze gelijkenis.16 Maar Jezus zei: Bent ook u nog altijd onwetend?17 Ziet u niet in dat alles wat de mond in-gaat, in de buik komt en in de afzonde- ring weer uitgescheiden wordt? 18 Maar de dingen die uit de mond ko-men, komen voort uit het hart, en die verontreinigen de mens.19 l Want uit het hart komen voort kwaad- aardige overwegingen, alle moord, over- spel, ontucht, diefstal, valse getuigenis- sen, lasteringen. 20 Deze dingen zijn het die de mens ver- ontreinigen; maar het eten met ongewas-sen handen verontreinigt de mens niet.a Mark. 7:1 b Ex. 20:12; Deut. 5:16; Efez. 6:2 c Ex. 21:17; Lev. 20:9; Spr. 20:20 d Mark. 7:13; 1 Tim. 4:3; 2 Tim. 3:2 e Jes. 29:13; Ezech. 33:31; Mark. 7:6 f Mark. 7:6,7; Kol. 2:18,20,22 g Mark. 7:14 h Hand. 10:15; Rom. 14:17,20; Tit. 1:15 i Joh. 15:2 j Jes. 42:19; Luk. 6:39 k Mark. 7:17 l Gen. 6:5; 8:21; Spr. 6:14; Jer. 17:9 De Kananese vrouw21 a En Jezus ging vandaar weg en vertrok naar het gebied van Tyrus en Sidon.22 En zie, een Kananese vrouw, die uit dat gebied kwam, riep naar Hem: Heere, Zoon van David, ontferm U over mij! Mijn dochter is ernstig door een demon bezeten. 23 Maar Hij antwoordde haar met geen woord. En Zijn discipelen kwamen naar Hem toe en vroegen Hem: Stuur haar weg, want zij roept ons na. 24 Hij antwoordde en zei: b Ik ben alleen maar gezonden naar de verloren scha- pen van het huis van Israël. 25 Maar zij kwam dichterbij, knielde voor Hem neer en zei: Heere, help mij!26 Hij antwoordde echter en zei: Het is niet behoorlijk het brood van de kin-deren te nemen en naar de hondjes te werpen.27 Zij zei: Ja, Heere, maar de hondjes eten ook van de kruimels die er vallen van de tafel van hun bezitter.28 Toen antwoordde Jezus en zei tegen haar: O vrouw, groot is uw geloof; het zal gebeuren zoals u wilt. En haar dochter was vanaf dat moment gezond. a Mark. 7:24 b Matt. 10:6; Hand. 13:46 Genezing bij de zee van Galilea29 a En Jezus vertrok vandaar en kwam bij de zee van Galilea; en Hij klom de berg op en ging daar zitten. 30 b En er kwam een grote menigte naar Hem toe en zij hadden kreupelen, blin- den, mensen die niet konden spreken en verlamden bij zich, en vele anderen. En zij legden ze voor de voeten van Jezus en Hij genas hen,31 zodat de menigte zich verwonderde, toen zij zagen dat zij die niet hadden kunnen spreken, konden spreken, de verlamden gezond waren, de kreupe - len konden lopen en de blinden kon- den zien; en zij verheerlijkten de God van Israël.a Mark. 7:31 b Jes. 29:18; 35:5; Matt. 11:5; Luk. 7:22 De tweede wonderbare spijziging 32 a En Jezus riep Zijn discipelen bij Zich en zei: Ik ben innerlijk met ontferming bewogen over de menigte, omdat zij al drie dagen bij Mij gebleven zijn, en zij hebben niets wat zij kunnen eten; Ik wil hen niet nuchter wegsturen, opdat zij onderweg niet bezwijken. School_bible_2011.indb 1216 11/3/11 3:51 PM
33 x Willem van Oordt Christus en de Kanaänitische vrouw Mattheüs 15:27 Ja, Heere, maar de hondjes eten ook van de kruimels die er vallen van de tafel van hun bezitter.
1217 MATTHEÜS 15 - 16 33 En Zijn discipelen zeiden tegen Hem: Waar halen wij in een afgelegen plaats zoveel broden vandaan dat wij zo’n gro-te menigte kunnen verzadigen? 34 En Jezus zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Zij zeiden: Zeven, en enkele visjes.35 En Hij gaf de menigte opdracht op de grond te gaan zitten. 36 En Hij nam de zeven broden en de vissen, en nadat Hij b gedankt had, brak Hij ze en gaf ze aan Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de menigte. 37 En zij aten allen en werden verza-digd. En zij raapten het overschot van de stukken brood op, zeven manden vol.38 Zij die daar gegeten hadden, waren vierduizend mannen, de vrouwen en kinderen niet meegeteld.39 En nadat Hij de menigte had wegge-stuurd, ging Hij in het schip en kwam in het gebied van Magdala.a Mark. 8:1 b 1 Sam. 9:13 Een wonderteken geweigerd 16 En a de Farizeeën en de Saddu-ceeën kwamen naar Hem toe om Hem te verzoeken, en zij vroegen Hem of Hij hun een teken uit de hemel wilde laten zien. 2 Maar Hij antwoordde en zei tegen hen: b Als het avond geworden is, zegt u: Mooi weer, want de hemel is rood;3 en ’s morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Huichelaars! De aanblik van de lucht weet u wel te on -derscheiden, en kunt u de tekenen van de tijden niet onderscheiden? 4 c Het verdorven en overspelig geslacht verlangt een teken; maar hun zal geen teken gegeven worden dan het teken van d Jona, de profeet. En Hij verliet hen en ging weg. 5 En toen Zijn discipelen aan de over-kant gekomen waren, bleek dat zij ver- geten hadden broden mee te nemen. 6 e Jezus zei tegen hen: Kijk uit, en wees op uw hoede voor het zuurdeeg van de Farizeeën en de Sadduceeën. 7 Zij spraken erover met elkaar en zei-den: Dit zegt Hij, omdat wij geen broden meegenomen hebben. 8 En Jezus, Die dat wist, zei tegen hen: Waarom spreekt u er met elkaar over, kleingelovigen, dat u geen broden mee- genomen hebt? 9 f Ziet u het nog niet in? En herinnert u zich niet de vijf broden voor de vijfdui- zend, en hoeveel korven u opgehaald hebt? 10 g En ook niet de zeven broden voor de vierduizend, en hoeveel manden u op- gehaald hebt? 11 Waarom ziet u dan niet in dat Ik tot u niet over brood gesproken heb, toen Ik zei dat u op uw hoede moest zijn voor het zuurdeeg van de Farizeeën en de Sadduceeën? 12 Toen begrepen zij dat Hij niet gezegd had dat zij op hun hoede moesten zijn voor het zuurdeeg van het brood, maar voor het onderricht van de Farizeeën en de Sadduceeën.a Matt. 12:38; Mark. 8:11; Luk. 11:29; 12:54; Joh. 6:30 b Luk. 12:54 c Matt. 12:39; Luk. 11:29 d Jona 1:17 e Mark. 8:15; Luk. 12:1 f Matt. 14:17; Mark. 6:38; Luk. 9:13; Joh. 6:9 g Matt. 15:34 De belijdenis van Petrus13 a Toen Jezus gekomen was in het ge-bied van Caesarea Filippi, vroeg Hij aan Zijn discipelen: Wie zeggen de mensen dat Ik, de Zoon des mensen, ben? 14 Zij zeiden: b Sommigen: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer ande- ren: Jeremia of een van de profeten. 15 Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben?16 c Simon Petrus antwoordde en zei: U bent de Christus, de Zoon van de le-vende God.17 En Jezus antwoordde en zei tegen hem: Zalig bent u, Simon Barjona, want vlees en bloed hebben u dat niet ge-openbaard, d maar Mijn Vader, Die in de hemelen is. 18 e En Ik zeg u ook dat u Petrus bent, en op f deze petra zal Ik Mijn gemeente bou-wen, en de g poorten van de hel zullen haar niet overweldigen. 19 h En Ik zal u de sleutels van het Konink - rijk der hemelen geven; en wat u bindt op de aarde, zal in de hemelen gebonden School_bible_2011.indb 1217 11/3/11 3:51 PM
DE EERSTE ALGEMENE BRIEF VAN DE APOSTEL JohANNES Het apostolisch getuigenis 1 Wat er was a vanaf het begin, wat wij gehoord hebben, wat wij gezien hebben met onze ogen, b wat wij aan-schouwd hebben c en onze handen ge-tast hebben van het Woord des levens2 – want het leven is geopenbaard en wij hebben het gezien, en wij getuigen en verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons is ge- openbaard –3 wat wij gezien en gehoord hebben, ver -kondigen wij u, opdat ook u gemeen-schap met ons hebt; en deze gemeen-schap van ons is er ook met de Vader en met Zijn Zoon Jezus Christus. 4 En deze dingen schrijven wij u, opdat uw blijdschap volkomen wordt. a Joh. 1:1 b Joh. 1:14; 2 Petr. 1:16 c Luk. 24:39; Joh. 20:27 In het licht wandelen5 En dit is de boodschap die wij van Hem gehoord hebben en aan u verkondigen, a dat God licht is en dat in Hem in het geheel geen duisternis is.6 Als wij zeggen dat wij gemeenschap met Hem hebben en wij toch in de duis- ternis wandelen, liegen wij en doen de waarheid niet. 7 Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij ge-meenschap met elkaar, b en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.a Joh. 1:9; 8:12; 9:5; 12:35,36 b Hebr. 9:14; 1 Petr. 1:19; Openb. 1:5 De zonde belijden8 a Als wij zeggen dat wij geen zonde heb-ben, misleiden wij onszelf en is de waar-heid niet in ons. 9 b Als wij onze zonden belijden: Hij is ge-trouw en rechtvaardig om ons de zon-den te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid. 10 Als wij zeggen dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot leugenaar en is Zijn woord niet in ons. 2 Mijn lieve kinderen, ik schrijf u deze dingen, opdat u niet zondigt. En als iemand gezondigd heeft: wij heb-ben c een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige. 2 En Hij is d een verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonden e van de hele wereld.a 1 Kon. 8:46; 2 Kron. 6:36; Job 9:2; Ps. 143:2; Spr. 20:9; Pred. 7:20 b Ps. 32:5; Spr. 28:13 c 1 Tim. 2:5; Hebr. 7:25 d Rom. 3:25; 2 Kor. 5:18; Kol. 1:20; 1 Joh. 4:10 e Joh. 4:42; 1 Joh. 4:14 Christus’ geboden in acht nemen3 En hierdoor weten wij dat wij Hem kennen, namelijk als wij Zijn geboden in acht nemen.4 a Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet in acht neemt, is een leugenaar en in hem is de waarheid niet. 5 Maar ieder die Zijn woord in acht neemt, in hem is werkelijk de liefde van God volmaakt geworden. b Hierdoor we-ten wij dat wij in Hem zijn.6 Wie zegt in Hem te blijven, c moet ook zelf zo wandelen als Hij gewandeld heeft.a 1 Joh. 4:20 b Joh. 13:35 c Joh. 13:15; 1 Petr. 2:21 De broeders liefhebben7 Broeders, ik schrijf u a geen nieuw ge-bod, maar een oud gebod, dat u vanaf het begin hebt gehad; dit oude gebod is het woord dat u vanaf het begin hebt gehoord. School_bible_2011.indb 1527 11/3/11 3:52 PM
40 x Jan van der Heijden Stilleven met Bijbel 1 Johannes 1:1 Onze handen hebben getast van het Woord des levens.
15281 JOHANNES 2 8 Toch schrijf ik u b een nieuw gebod, dat waar is in Hem en in u, want de duister- nis gaat voorbij en het ware licht schijnt reeds. 9 Wie zegt dat hij in het licht is en zijn broeder haat, die is tot nog toe in de duisternis.10 c Wie zijn broeder liefheeft, d blijft in het licht, en er is in hem niets dat ande- ren doet struikelen. 11 Maar wie zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en weet niet waar hij heen gaat, omdat de duisternis zijn ogen verblind heeft. a 2 Joh. vs. 5 b Joh. 13:34; 15:12 c 1 Joh. 3:14 d Joh. 12:35 De wereld niet liefhebben12 a Ik schrijf u, lieve kinderen, want de zonden zijn u vergeven omwille van Zijn Naam.13 Ik schrijf u, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik schrijf u, jonge mannen, omdat u de boze hebt overwonnen. Ik schrijf u, kinderen, om-dat u de Vader kent.14 Ik heb u geschreven, vaders, omdat u Hem kent Die er vanaf het begin is. Ik heb u geschreven, jonge mannen, omdat u sterk bent en het Woord van God in u blijft en u de boze hebt over- wonnen. 15 b Heb de wereld niet lief en ook niet wat in de wereld is. c Als iemand de we- reld liefheeft, is de liefde van de Vader niet in hem. 16 Want al wat in de wereld is: de begeer-te van het vlees, de begeerte van de ogen en de hoogmoed van het leven, is niet uit de Vader, maar is uit de wereld.17 d En de wereld gaat voorbij met haar begeerte; maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.a Luk. 24:47; Hand. 4:12; 13:38 b Rom. 12:2 c Gal. 1:10; Jak. 4:4 d Ps. 90:10; Jes. 40:6; 1 Kor. 7:31; Jak. 1:10; 4:14; 1 Petr. 1:24 De antichrist18 Kinderen, het is het laatste uur; a en zoals u gehoord hebt dat de antichrist eraan komt, zijn er ook nu al veel an - tichristen gekomen, waaruit wij weten dat het het laatste uur is.19 b Zij zijn uit ons midden weggegaan, maar zij waren niet uit ons; want als zij uit ons geweest waren, dan zouden zij bij ons gebleven zijn. c Maar het moest openbaar worden dat zij niet allen uit ons zijn.20 d Maar u hebt de zalving van de Heilige en u weet alles.21 Ik heb u niet geschreven omdat u de waarheid niet kent, maar omdat u die kent, en omdat er geen leugen uit de waarheid is. 22 Wie is de leugenaar anders dan hij die loochent dat Jezus de Christus is? Dat is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent.23 e Ieder die de Zoon loochent, heeft ook de Vader niet.a Matt. 24:5; 2 Thess. 2:3 b Ps. 41:10; Hand. 20:30 c 1 Kor. 11:19 d Ps. 45:8; 133:2; 2 Kor. 1:21; Hebr. 1:9 e Luk. 12:9; 2 Tim. 2:12 In Christus blijven24 Laat wat u vanaf het begin gehoord hebt, in u blijven. Als in u blijft wat u vanaf het begin gehoord hebt, dan zult ook u in de Zoon en in de Vader blijven. 25 En dit is de belofte die Hij ons heeft beloofd: het eeuwige leven. 26 Deze dingen heb ik u geschreven met betrekking tot hen die u misleiden. 27 a En wat u betreft, de zalving die u van Hem hebt ontvangen, blijft in u, en u hebt het niet nodig dat iemand u onder-wijst; maar zoals deze zalving u onder-wijst met betrekking tot alle dingen – en die zalving is waar en is geen leugen – en zoals ze u heeft onderwezen, zo moet u in Hem blijven. 28 En nu, lieve kinderen, blijf in Hem, b opdat wij vrijmoedigheid hebben, wanneer Hij geopenbaard zal worden, en niet door Hem beschaamd gemaakt worden bij Zijn komst. 29 Als u weet dat Hij rechtvaardig is, dan weet u dat ieder die de rechtvaardigheid doet, uit Hem geboren is.a Jer. 31:34; Hebr. 8:11 b Mark. 8:38; 1 Joh. 3:2 School_bible_2011.indb 1528 11/3/11 3:52 PM